10K+ studenten - 4.8/5
Vind Spaanse grammaticatabellen, oefeningen, werkbladen en presentaties geoptimaliseerd voor gebruik tijdens conversatielessen.
Lesmateriaal | Audio | Acties |
---|---|---|
A1.1.1:
Los pronombres personales (de sujeto)
De persoonlijke voornaamwoorden (onderwerp)
Type:
Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Saludos y despedidas (Groeten en afscheid) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.2.3:
La pronunciación
De uitspraak
Type:
Alfabet
Hoofdstuk: Decir tu nombre (Je naam zeggen) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.2.2:
El alfabeto
Het alfabet
Type:
Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Decir tu nombre (Je naam zeggen) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.3.3:
El género de los sustantivos
Het geslacht van zelfstandige naamwoorden
Type:
Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: ¿De dónde eres? (Waar kom je vandaan?) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.3.2:
Los artículos en español
De lidwoorden in het Spaans
Type:
Lidwoord
Hoofdstuk: ¿De dónde eres? (Waar kom je vandaan?) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.4.2:
Números cardinales: centenas, miles, millones
Hoofdtelwoorden: honderden, duizenden, miljoenen
Type:
Nummers
Hoofdstuk: Números y contar (Cijfers en tellen) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.4.3:
Números cardinales: decenas
Cardinale getallen: tientallen
Type:
Nummers
Hoofdstuk: Números y contar (Cijfers en tellen) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.4.1:
Números cardinales: básicos
Kardinale getallen: basis
Type:
Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Números y contar (Cijfers en tellen) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.5.2:
Los adjetivos posesivos
De bezittelijke voornaamwoorden
Type:
Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Familia (Familie) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.6.2:
Palabras interrogativas ("Cuánto" y "Cuándo")
Vragende woorden ("Cuánto" en "Cuándo")
Type:
Vragen
Hoofdstuk: Decir tu edad (Je leeftijd zeggen) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.7.2:
Palabras interrogativas ( "dónde, cuál, qué" )
Vragende woorden ("dónde, cuál, qué")
Type:
Vragen
Hoofdstuk: Profesiones y estudios (Beroepen en studies) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.8.2:
Conjugación de verbos regulares: "-ar, -er, -ir"
Vervoeging van regelmatige werkwoorden: "-ar, -er, -ir"
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Amor y amistad (Liefde en vriendschap) Niveau: A1 Module 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen) |
|
|
A1.9.2:
Preposiciones: indicar momentos del día
Voorzetsels: aangeven van momenten van de dag
Type:
Voorzetsels
Hoofdstuk: Días de la semana y partes del día. (Dagen van de week en dagdelen) Niveau: A1 Module 2 (A1): De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen) |
|
|
A1.10.2:
Adjetivos derivados de un sustantivo
Van een zelfstandig naamwoord afgeleide bijvoeglijke naamwoorden
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: El clima y el tiempo (Het weer) Niveau: A1 Module 2 (A1): De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen) |
|
|
A1.11.2:
"Ir + a" + infinitivo
"Ir + a" + infinitivo
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Estaciones, meses y partes del año. (Seizoenen, maanden en delen van het jaar) Niveau: A1 Module 2 (A1): De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen) |
|
|
A1.12.2:
Los números ordinales
De rangtelwoorden
Type:
Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Números ordinales (Rangtelwoorden) Niveau: A1 Module 2 (A1): De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen) |
|
|
A1.13.2:
¿Cómo decir la hora?
Hoe zeg je de tijd?
Type:
Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Decir la hora y leer el reloj. (Hoe laat is het? De klok lezen.) Niveau: A1 Module 2 (A1): De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen) |
|
|
A1.14.2:
¿Cómo se forman las fechas?
Hoe worden data gevormd?
Type:
Voorzetsels
Hoofdstuk: Fechas del calendario y días festivos. (Kalenderdata en feestdagen) Niveau: A1 Module 2 (A1): De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen) |
|
|
A1.15.2:
Las conjunciones ("y, o,...")
De voegwoorden ("y, o,...")
Type:
Voegwoord
Hoofdstuk: Alimentación diaria (Dagelijks eten) Niveau: A1 Module 3 (A1): Día a día (Dag tot dag) |
|
|
A1.16.2:
Verbos y pronombres reflexivos
Reflexieve werkwoorden en voornaamwoorden
Type:
Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Rutinas diarias (Dagelijkse routines) Niveau: A1 Module 3 (A1): Día a día (Dag tot dag) |
|
|
A1.17.2: Obligaciones - "hay que, tener que, deber" Verplichtingen - "hay que, tener que, deber" |
|
|
A1.18.2:
Palabras interrogativas
Vragende woorden
Type:
Vragen
Hoofdstuk: Preguntar cosas (Dingen vragen) Niveau: A1 Module 3 (A1): Día a día (Dag tot dag) |
|
|
A1.19.2:
Adverbios de cantidad
Bijwoorden van hoeveelheid
Type:
Bijwoorden
Hoofdstuk: Precios y dinero (Prijzen en geld) Niveau: A1 Module 3 (A1): Día a día (Dag tot dag) |
|
|
A1.20.2:
Los verbos con cambios de raíz
De werkwoorden met stamveranderingen
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Hacer la compra (Boodschappen doen) Niveau: A1 Module 3 (A1): Día a día (Dag tot dag) |
|
|
A1.21.2: Los verbos modales (deber, poder, querer...) Modale werkwoorden (moeten, kunnen, willen...) |
|
|
A1.22.2:
El plural de los sustantivos
Het meervoud van zelfstandige naamwoorden
Type:
Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Partes del cuerpo (Lichaamsdelen) Niveau: A1 Module 3 (A1): Día a día (Dag tot dag) |
|
|
A1.23.2:
La concordancia de los adjetivos
De overeenstemming van de bijvoeglijke naamwoorden
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Apariencia física (Fysiek en uiterlijk) Niveau: A1 Module 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven) |
|
|
A1.24.2:
Expresar gustos y disgustos: (no) me gusta
Uitdrukken van voorkeuren en afkeuren: ik vind het (niet) leuk
Type:
Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Colores (Kleuren) Niveau: A1 Module 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven) |
|
|
A1.25.2:
Diferencia entre ser vs estar
Verschil tussen ser en estar
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Emociones y sentimientos (Emoties en gevoelens) Niveau: A1 Module 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven) |
|
|
A1.26.2:
Los adjetivos comparativos
De vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Sentidos y percepción (Zintuigen en waarnemen) Niveau: A1 Module 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven) |
|
|
A1.27.2:
Los adjetivos demostrativos
De aanwijzende voornaamwoorden
Type:
Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Todo tipo de formas (Vormen en vormen) Niveau: A1 Module 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven) |
|
|
A1.28.2:
Los superlativos relativos
De relatieve superlatieven
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Carácter y personalidad (Karakter en persoonlijkheid) Niveau: A1 Module 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven) |
|
|
A1.29.2:
El participio pasado como adjetivo
Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Estado físico y sensaciones. (Fysieke toestanden en sensaties) Niveau: A1 Module 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven) |
|
|
A1.30.2:
Adverbios de modo
Manierbijwoorden
Type:
Bijwoorden
Hoofdstuk: Salud y Bienestar (Gezondheid) Niveau: A1 Module 4 (A1): Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven) |
|
|
A1.31.2:
Haber (Hay) + artículo indeterminado
Haber (Hay) + onbepaald lidwoord
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Partes de la casa (Delen van het huis) Niveau: A1 Module 5 (A1): En casa (Thuis) |
|
|
A1.32.2: "Haber" vs "Estar" : artículo indeterminado vs determinado "Haber" vs "Estar": onbepaald lidwoord vs bepaald lidwoord |
|
|
A1.34.2:
Los verbos irregulares en la primera persona del presente
De onregelmatige werkwoorden in de eerste persoon tegenwoordige tijd
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Electrodomésticos (Huishoudelijke apparaten) Niveau: A1 Module 5 (A1): En casa (Thuis) |
|
|
A1.35.2:
Conectar cláusulas con adverbios: "entonces, porque, también, tampoco"
Koppelen van zinnen met bijwoorden: "entonces, porque, también, tampoco"
Type:
Voegwoord
Hoofdstuk: Vivienda y alojamiento (Huisvesting en accommodatie) Niveau: A1 Module 5 (A1): En casa (Thuis) |
|
|
A1.36.2: Estar + gerundio Estar + gerundio |
|
|
A1.37.2:
Comparación y reciprocidad: "este..otro / uno..otro"
Vergelijking en wederkerigheid: "este..otro / uno..otro"
Type:
Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Cuidando a la mascota (Zorgen voor je huisdier.) Niveau: A1 Module 5 (A1): En casa (Thuis) |
|
|
A1.38.2:
El participio como adjetivo y uso con "estar"
Het participium als bijvoeglijk naamwoord en gebruik met 'estar'
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Servicios cotidianos (Dagelijkse diensten) Niveau: A1 Module 6 (A1): La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp) |
|
|
A1.39.2:
"Haber" + participio (el pretérito perfecto)
"Haber" + participio (el pretérito perfecto)
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Pedir comida y salir a cenar (Eten bestellen en uit eten gaan) Niveau: A1 Module 6 (A1): La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp) |
|
|
A1.40.2:
Adverbios de tiempo (frecuencia y duración)
Tijdsbepalingen (frequentie en duur)
Type:
Bijwoorden
Hoofdstuk: Deportes y ejercicio (Sport en beweging) Niveau: A1 Module 6 (A1): La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp) |
|
|
A1.41.2:
Adverbios de tiempo
Tijdsbepalende bijwoorden
Type:
Bijwoorden
Hoofdstuk: Describir pasatiempos (Hobby's beschrijven) Niveau: A1 Module 6 (A1): La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp) |
|
|
A1.42.2:
Preposiciones de lugar: movimiento y ubicación
Voorzetsels van plaats: beweging en locatie
Type:
Voorzetsels
Hoofdstuk: Transporte (Transport) Niveau: A1 Module 6 (A1): La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp) |
|
|
A1.43.2:
Expresiones de lugar
Plaatsbepalingen
Type:
Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Pedir y dar direcciones. (Routebeschrijving vragen en geven) Niveau: A1 Module 6 (A1): La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp) |
|
|
A1.44.2:
Describir preferencias
Voorkeuren beschrijven
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Música y arte (Muziek en kunst) Niveau: A1 Module 6 (A1): La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp) |
|
|
A2.1.2:
Preposiciones: "desde" y "hasta"
Voorzetsels: "desde" en "hasta"
Type:
Voorzetsels
Hoofdstuk: Planes de vacaciones (Vakantieplannen) Niveau: A2 Module 1 (A2): Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!) |
|
|
A2.2.2:
Verbos irregulares en el pretérito perfecto
Onregelmatige werkwoorden in de voltooid tegenwoordige tijd
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Empacar tu equipaje (Je bagage pakken) Niveau: A2 Module 1 (A2): Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!) |
|
|
A2.3.2:
Imperativo afirmativo informal: "tú" y "vosotros"
Bevestigende informele imperatief: "tú" y "vosotros"
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Buscando alojamiento (Accommodatie zoeken) Niveau: A2 Module 1 (A2): Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!) |
|
|
A2.4.2:
Imperativo afirmativo formal: "usted" y "ustedes"
Imperativo afirmativo formal: "usted" en "ustedes"
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: En el aeropuerto y en el aire (Op het vliegveld en in de lucht) Niveau: A2 Module 1 (A2): Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!) |
|
|
A2.5.2:
Las preposiciones "por" y "para"
De voorzetsels "por" en "para"
Type:
Voorzetsels
Hoofdstuk: Alquila tu transporte (Transport huren) Niveau: A2 Module 1 (A2): Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!) |
|
|
A2.6.2:
El imperativo negativo: los verbos regulares
Het negatieve imperatief: de regelmatige werkwoorden
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: En el hotel (Op hotel) Niveau: A2 Module 1 (A2): Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!) |
|
|
A2.7.2:
El imperativo negativo: los verbos irregulares
De gebiedende wijs (negatief): onregelmatige werkwoorden
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: ¿Un desastre de vacaciones? (Vakantieramp?) Niveau: A2 Module 1 (A2): Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!) |
|
|
A2.8.2:
La diferencia entre "por qué" y "porque"
Het verschil tussen "por qué" en "porque"
Type:
Voegwoord
Hoofdstuk: Animales de granja (Boerderijdieren) Niveau: A2 Module 2 (A2): Naturaleza y medio ambiente (Natuur en milieu) |
|
|
A2.9.2:
"Lo" + adjectivo
"Lo" + adjectief
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: En el bosque (In het bos) Niveau: A2 Module 2 (A2): Naturaleza y medio ambiente (Natuur en milieu) |
|
|
A2.10.2:
El relativo "que"
De betrekkelijke "que"
Type:
Bijwoorden
Hoofdstuk: Mira esas flores (Kijk eens naar die bloemen) Niveau: A2 Module 2 (A2): Naturaleza y medio ambiente (Natuur en milieu) |
|
|
A2.11.2:
"Qué" + adjetivo/adverbio
"Qué" + adjectief/adverbium
Type:
Voorzetsels
Hoofdstuk: Los diferentes lados de la naturaleza (De verschillende kanten van de natuur) Niveau: A2 Module 2 (A2): Naturaleza y medio ambiente (Natuur en milieu) |
|
|
A2.12.2:
Los comparativos irregulares
De onregelmatige vergrotende trappen
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: En el safari (Op safari) Niveau: A2 Module 2 (A2): Naturaleza y medio ambiente (Natuur en milieu) |
|
|
A2.13.2:
El pronombre impersonal "se"
Het onpersoonlijke voornaamwoord "se"
Type:
Voornaamwoorden
Hoofdstuk: ¡Salvemos nuestro planeta! (Laten we onze planeet redden!) Niveau: A2 Module 2 (A2): Naturaleza y medio ambiente (Natuur en milieu) |
|
|
A2.14.2:
Las preposiciones de lugar: "a, de, desde,..."
De voorzetsels van plaats: "a, de, desde,..."
Type:
Voorzetsels
Hoofdstuk: ¡El mundo es enorme! (De wereld is enorm!) Niveau: A2 Module 2 (A2): Naturaleza y medio ambiente (Natuur en milieu) |
|
|
A2.15.2:
Los adjetivos posesivos detrás del sustantivo
Bezittelijke voornaamwoorden achter het zelfstandig naamwoord
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: De senderismo en la montaña (Wandelen en bergen) Niveau: A2 Module 2 (A2): Naturaleza y medio ambiente (Natuur en milieu) |
|
|
A2.16.2:
"Acabar de" + infinitivo: expresar una acción recién completada.
Acabar de + infinitief: een recent voltooide actie uitdrukken.
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: ¡Qué sorpresa! (Wat een verrassing) Niveau: A2 Module 3 (A2): El buen pasado (De goeie oude tijd) |
|
|
A2.17.2:
Expresiones temporales
Tijdelijke uitdrukkingen
Type:
Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: ¿Qué acaba de pasar? (Wat is er net gebeurd?) Niveau: A2 Module 3 (A2): El buen pasado (De goeie oude tijd) |
|
|
A2.18.2:
El pretérito imperfecto de verbos regulares
De onvoltooid verleden tijd van regelmatige werkwoorden
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Infancia y recuerdos (Jeugd en herinneringen) Niveau: A2 Module 3 (A2): El buen pasado (De goeie oude tijd) |
|
|
A2.19.2:
El pretérito indefinido: los verbos regulares
De onvoltooid verleden tijd: de regelmatige werkwoorden
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Recuerdo cuando... (Ik herinner me nog toen...) Niveau: A2 Module 3 (A2): El buen pasado (De goeie oude tijd) |
|
|
A2.20.2:
El pretérito indefinido: los verbos irregulares
De onvoltooid verleden tijd: de onregelmatige werkwoorden
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Cronología (Tijdlijn) Niveau: A2 Module 3 (A2): El buen pasado (De goeie oude tijd) |
|
|
A2.21.2:
Expresiones temporales con el pretérito imperfecto y con el pretérito indefinido
Tijdelijke uitdrukkingen met de imperfecto en de indefinido
Type:
Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: A través de las décadas (Door de decennia heen) Niveau: A2 Module 3 (A2): El buen pasado (De goeie oude tijd) |
|
|
A2.22.2:
¿El pretérito imperfecto o el pretérito indefinido?
De onvoltooide verleden tijd of de voltooid verleden tijd?
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Mezclando los pasados (Het verleden door elkaar halen) Niveau: A2 Module 3 (A2): El buen pasado (De goeie oude tijd) |
|
|
A2.23.2:
Los tiempos del pasado (resumen)
Overzicht van de verleden tijden
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: El pasado: ¿una parte del presente o del pasado? (Het verleden: onderdeel van het heden of voorbij?) Niveau: A2 Module 3 (A2): El buen pasado (De goeie oude tijd) |
|
|
A2.24.2:
Expresar lo positivo y lo negativo
Het positieve en het negatieve uitdrukken
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Hacer un intercambio (Op uitwisseling gaan) Niveau: A2 Module 4 (A2): Trabajar y estudiar (Werk en studie) |
|
|
A2.25.2:
Los pronombres de objeto directo
De directe voornaamwoorden
Type:
Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Contrátame (Huur mij in) Niveau: A2 Module 4 (A2): Trabajar y estudiar (Werk en studie) |
|
|
A2.26.2:
Los pronombres de objeto indirecto
De meewerkend voorwerp voornaamwoorden
Type:
Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Entrevista de trabajo (Sollicitatiegesprek) Niveau: A2 Module 4 (A2): Trabajar y estudiar (Werk en studie) |
|
|
A2.27.2:
El imperativo + objeto indirecto
De imperatief + het indirect object
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Trabajo en equipo (Teamwerk) Niveau: A2 Module 4 (A2): Trabajar y estudiar (Werk en studie) |
|
|
A2.28.2:
Expresar acuerdo y desacuerdo
Uitdrukken van overeenstemming en onenigheid
Type:
Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Oficina y reuniones (Kantoor en vergaderingen) Niveau: A2 Module 4 (A2): Trabajar y estudiar (Werk en studie) |
|
|
A2.29.2:
La diferencia entre "mucho" y "muy"
Het verschil tussen 'mucho' en 'muy'
Type:
Bijwoorden
Hoofdstuk: ¿Teletrabajo u oficina? (Thuiswerken of op kantoor?) Niveau: A2 Module 4 (A2): Trabajar y estudiar (Werk en studie) |
|
|
A2.30.2:
¿Cómo expresar opiniones?
Hoe geef je je mening?
Type:
Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Opiniones y negociaciones (Meningen en onderhandelingen) Niveau: A2 Module 4 (A2): Trabajar y estudiar (Werk en studie) |
|
|
A2.31.2:
Combinando objetos directo e indirecto
Het combineren van directe en indirecte objecten
Type:
Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Organización y delegación (Organisatie en delegatie) Niveau: A2 Module 4 (A2): Trabajar y estudiar (Werk en studie) |
|
|
A2.32.2:
El futuro simple: los verbos regulares
El futuro simple: de regelmatige werkwoorden
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Lista de deseos (Bucketlist) Niveau: A2 Module 5 (A2): Planes para el futuro (Toekomstplannen) |
|
|
A2.33.2:
El futuro simple: los verbos irregulares
El futuro simple: de onregelmatige werkwoorden
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Planes familiares (Gezinsplannen) Niveau: A2 Module 5 (A2): Planes para el futuro (Toekomstplannen) |
|
|
A2.34.2:
El futuro simple: expresar probabilidad
El futuro simple: waarschijnlijkheid uitdrukken
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Suponiendo y adivinando (Veronderstellen en raden) Niveau: A2 Module 5 (A2): Planes para el futuro (Toekomstplannen) |
|
|
A2.35.2:
Los pronombres indefinidos que sustituyen a un sustantivo
De onbepaalde voornaamwoorden die een zelfstandig naamwoord vervangen
Type:
Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Mi vida soñada (Mijn droomleven) Niveau: A2 Module 5 (A2): Planes para el futuro (Toekomstplannen) |
|
|
A2.36.2:
Expresiones temporales de futuro
Tijdelijke uitdrukkingen voor de toekomst
Type:
Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Educación y graduación (Onderwijs en afstuderen) Niveau: A2 Module 5 (A2): Planes para el futuro (Toekomstplannen) |
|
|
A2.37.2:
Los sustantivos y su género
De zelfstandige naamwoorden en hun geslacht
Type:
Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Cuando sea mayor... (Als ik groot ben...) Niveau: A2 Module 5 (A2): Planes para el futuro (Toekomstplannen) |
|
|
A2.38.2:
El verbo "estar"+ gerundio para hablar del futuro
Het gebruik van het werkwoord "estar"+ gerundio om over de toekomst te spreken
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: ¿Cómo se ve tu futuro? (Hoe ziet jouw toekomst eruit?) Niveau: A2 Module 5 (A2): Planes para el futuro (Toekomstplannen) |
|
|
A2.39.2:
Los verbos "llevar/seguir" + gerundio
De werkwoorden "llevar/seguir" + gerundio
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Mi estilo de vida (Mijn levensstijl) Niveau: A2 Module 6 (A2): Estilo de vida (Levensstijl) |
|
|
A2.40.2:
El condicional simple: expresar consecuencias de situaciones hipotéticas
El condicional simple: gevolgen van hypothetische situaties uitdrukken
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Gastronomía (Gastronomie) Niveau: A2 Module 6 (A2): Estilo de vida (Levensstijl) |
|
|
A2.41.2:
El condicional simple: expresar la intención de hacer algo
El condicional simple: de intentie uitdrukken om iets te doen
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Comida y hábitos saludables (Gezonde voeding en gewoontes) Niveau: A2 Module 6 (A2): Estilo de vida (Levensstijl) |
|
|
A2.42.2:
El condicional simple: expresiones para dar consejos
El condicional simple: uitdrukkingen om advies te geven
Type:
Werkwoorden
Hoofdstuk: Transporte sostenible (Duurzaam vervoer) Niveau: A2 Module 6 (A2): Estilo de vida (Levensstijl) |
|
|
A2.43.2:
Locuciones preposicionales: hablar sobre actividades
Voorzetseluitdrukkingen: praten over activiteiten
Type:
Voorzetsels
Hoofdstuk: En mi tiempo libre (In mijn vrije tijd) Niveau: A2 Module 6 (A2): Estilo de vida (Levensstijl) |
|
|
A2.44.2:
Los diminutivos: sufijos (-ito, -illo, -ico, -iño...)
De verkleinwoorden: achtervoegsels (-ito, -illo, -ico, -iño...)
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: ¡Mira qué pequeño! (Kijk eens hoe klein!) Niveau: A2 Module 6 (A2): Estilo de vida (Levensstijl) |
|
|
A2.45.2:
Las conjunciones ( "y, pero, o, así que, entonces" )
De voegwoorden ("y, pero, o, así que, entonces")
Type:
Voegwoord
Hoofdstuk: Ejercicio y estilo de vida (Oefening en levensstijl) Niveau: A2 Module 6 (A2): Estilo de vida (Levensstijl) |
|