10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.34.2 De onregelmatige werkwoorden in de eerste persoon tegenwoordige tijd

Onregelmatige werkwoorden in de eerste persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd in het Spaans zijn die werkwoorden die hun gebruikelijke vorm veranderen in 'ik'.

Gramática: Los verbos irregulares en la primera persona del presente

A1 Spaans Onregelmatige tegenwoordige tijd

Niveau: A1

Module 5: En casa (Thuis)

Les 34: Electrodomésticos (Huishoudelijke apparaten)

Leergeschiedenis

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio with translations
Audio with translations

  1. Sommige werkwoorden veranderen hun stam in de eerste persoon enkelvoud. Voorbeeld: "hacer" wordt "hago".
  2. Sommige onregelmatige werkwoorden veranderen op een unieke manier. Voorbeeld: "dar" wordt "doy".
Infinitivo1ª persona singularEjemplo
HacerYo hagoYo hago la cena en el horno. (Ik maak het avondeten in de oven.)
DarYo doyYo doy el microondas a mi hermana porque no lo necesito. (Ik geef de magnetron aan mijn zus omdat ik hem niet nodig heb.)
PonerYo pongoYo pongo la lavadora antes de salir. (Ik zet de wasmachine aan voordat ik vertrek.)
TraerYo traigoYo traigo la aspiradora del salón a la cocina. (Ik breng de stofzuiger van de woonkamer naar de keuken.)
CalentarYo calientoYo caliento la comida en el microondas.  (Ik warm het eten op in de magnetron.)
EncenderYo enciendoYo enciendo el radiador porque hace frío. (Ik zet aan de radiator omdat het koud is.)

Oefening 1: De onregelmatige werkwoorden in de eerste persoon tegenwoordige tijd

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

doy, pongo, enciendo, hago, traigo, caliento

1. Hacer: Yo ... un pastel porque tengo hambre.

Hacer: Yo hago un pastel porque tengo hambre.
(Doen: Ik maak een taart omdat ik honger heb.)

2. Encender: Yo ... la plancha para mi ropa.

Encender: Yo enciendo la plancha para mi ropa.
(Aanzetten: Ik zet het strijkijzer aan voor mijn kleding.)

3. Calentar: Yo ... el horno antes de poner la comida.

Calentar: Yo caliento el horno antes de poner la comida.
(Verwarmen: Ik verwarm de oven voordat ik het eten erin zet.)

4. Traer: Yo ... la comida del microondas a la mesa para cenar.

Traer: Yo traigo la comida del microondas a la mesa para cenar.
(Brengen: Ik breng het eten van de magnetron naar de tafel om te dineren.)

5. Dar: Yo ... el microondas a mi madre.

Dar: Yo doy el microondas a mi madre.
(Geven: Ik geef de magnetron aan mijn moeder.)

6. Hacer: Yo ... la limpieza del salón con la aspiradora.

Hacer: Yo hago la limpieza del salón con la aspiradora.
(Maken: Ik maak de schoonmaak van de woonkamer met de stofzuiger.)

7. Encender: Yo ... el microondas para calentar la comida.

Encender: Yo enciendo el microondas para calentar la comida.
(Aanzetten: Ik zet de magnetron aan om het eten op te warmen.)

8. Traer: Yo ... la lavadora nueva a la cocina.

Traer: Yo traigo la lavadora nueva a la cocina.
(Brengen: Ik breng de nieuwe wasmachine naar de keuken.)

9. Poner: Yo ... el radiador en la habitación para calentarla.

Poner: Yo pongo el radiador en la habitación para calentarla.
(Zetten/plaatsen: Ik zet de radiator in de kamer om deze te verwarmen.)

10. Calentar: Yo ... el radiador porque tengo frío.

Calentar: Yo caliento el radiador porque tengo frío.
(Verwarmen: Ik verwarm de radiator omdat ik het koud heb.)

11. Poner: Yo ... el ventilador en el salón para tener aire.

Poner: Yo pongo el ventilador en el salón para tener aire.
(Zetten: Ik zet de ventilator in de woonkamer om lucht te hebben.)

12. Dar: Yo ... la plancha a mi hermana porque quiere planchar su ropa.

Dar: Yo doy la plancha a mi hermana porque quiere planchar su ropa.
(Geven: Ik geef het strijkijzer aan mijn zus omdat ze haar kleren wil strijken.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. Pongo
(Ik zet)
2. Enciendo
(Ik steek aan)
3. Doy
(Ik geef)
4. Hago
(Ik maak)
5. Caliento
(Ik verwarm)
6. Traigo
(Ik breng)