Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

A1.43.2 Cuento corto

¿Cómo ir del hotel a la estación?

Hoe ga je van het hotel naar het station?


A1.43.3 Cultura

Las señales del camino de Santiago

De bordjes van de Camino de Santiago


Woordenschat (15)

 Dar (geven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Dar

Show

Geven Show

 Encontrar (vinden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Encontrar

Show

Vinden Show

 El parque: het park (Spaans)

El parque

Show

Het park Show

 La estación: het station (Spaans)

La estación

Show

Het station Show

 La parada: de halte (Spaans)

La parada

Show

De halte Show

 A la izquierda: links (Spaans)

A la izquierda

Show

Links Show

 A la derecha: Rechts (Spaans)

A la derecha

Show

Rechts Show

 Todo recto: Rechtdoor (Spaans)

Todo recto

Show

Rechtdoor Show

 El centro: het centrum (Spaans)

El centro

Show

Het centrum Show

 La oficina de información: de informatiebalie (Spaans)

La oficina de información

Show

De informatiebalie Show

 La plaza: het plein (Spaans)

La plaza

Show

Het plein Show

 La tienda: de winkel (Spaans)

La tienda

Show

De winkel Show

 Volver (terugkeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Volver

Show

Terugkeren Show

 Cerca: dichtbij (Spaans)

Cerca

Show

Dichtbij Show

 Lejos: ver (Spaans)

Lejos

Show

Ver Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Pregunta cómo ir a un edificio. (Vragen hoe je naar een gebouw gaat.)
  2. Da instrucciones a los demás. (Geef de anderen aanwijzingen.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

¿Hay una parada de autobús cerca?

Is er een bushalte in de buurt?

Sigue recto y luego toma la segunda calle a la izquierda.

Ga rechtdoor en neem dan de tweede straat links.

La estación de tren está al lado del parque.

Het treinstation is naast het park.

¿Sabes dónde está el colegio?

Weet je waar de school is?

Sí, solo tienes que ir recto.

Ja, je moet gewoon rechtdoor gaan.

¿Sabes el camino a la plaza principal?

Weet je de weg naar het hoofdplein?

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

La estación


Het station

2

El centro


Het centrum

3

El parque


Het park

4

Cerca


Dichtbij

5

A la derecha


Rechts

Oefening 4: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
tren? | está la | estación de | Disculpe, ¿dónde
Disculpe, ¿dónde está la estación de tren?
(Pardon, waar is het treinstation?)
2.
recto y | Sigue todo | luego gira | la plaza. | derecha en | a la
Sigue todo recto y luego gira a la derecha en la plaza.
(Ga rechtdoor en sla dan rechtsaf op het plein.)
3.
de información | está en | del banco. | La oficina | el centro, | al lado
La oficina de información está en el centro, al lado del banco.
(Het informatiekantoor is in het centrum, naast de bank.)
4.
de aquí? | ¿Está la | parada de | autobús cerca
¿Está la parada de autobús cerca de aquí?
(Is de bushalte hier in de buurt?)
5.
y gira a | Para encontrar el | parque, vuelve a | la izquierda. | la calle principal
Para encontrar el parque, vuelve a la calle principal y gira a la izquierda.
(Om het park te vinden, ga terug naar de hoofdstraat en sla linksaf.)
6.
la plaza, | está en | La tienda | no lejos | de aquí. | frente de
La tienda está en frente de la plaza, no lejos de aquí.
(De winkel is tegenover het plein, niet ver van hier.)

Oefening 5: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

La parada está a la derecha de la estación. (De halte is rechts van het station.)
Para encontrar la oficina de información, tienes que ir todo recto y luego girar a la izquierda. (Om bij het informatiepunt te komen, moet je rechtdoor gaan en dan linksaf slaan.)
La tienda está al lado del parque en el centro del barrio. (De winkel is naast het park in het centrum van de buurt.)
¿Puedes darme la dirección de la plaza que está cerca de la estación? (Kun je me het adres geven van het plein dat dicht bij het station ligt?)

Oefening 6: Clusteren van woorden

Instructie: Classificeer de volgende woorden in twee groepen: of ze gebruikt worden om plaatsen in de stad aan te duiden, of om aanwijzingen te geven over hoe je ergens kunt komen.

Lugares de la ciudad

Indicaciones para dar direcciones

Oefening 7: Expresiones de lugar: "A la izquierda", "A la derecha", "Todo recto, "En el centro"

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Expresiones de lugar: "A la izquierda", "A la derecha", "Todo recto", "En el centro"

Toon vertaling Toon antwoorden

a la derecha, el centro de, al lado de, lejos del, todo recto, cerca de, en frente del, a la izquierda

1. Punto central:
: El museo está en ... la plaza mayor.
(Het museum is in het midden van het grote plein.)
2. Recto:
: Camina ... hasta llegar a la plaza.
(Loop rechtdoor tot je op het plein bent.)
3. Lado derecho:
: La farmacia está ... del parque.
(De apotheek is rechts van het park.)
4. Lejos:
: El hospital está ... centro de la ciudad.
(Het ziekenhuis is ver van het stadscentrum.)
5. Cerca:
: La estación de metro está ... la tienda de ropa.
(Het metrostation is dichtbij de kledingwinkel.)
6. Cerca, a la derecha o izquierda:
: El café está ... la librería.
(Het café is naast de boekwinkel.)
7. Lado izquierdo:
: La tienda está ... de la plaza.
(De winkel is links van het plein.)
8. Delante de:
: El teatro está ... parque.
(Het theater is tegenover het park.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.43.4 Gramática

Expresiones de lugar: "A la izquierda", "A la derecha", "Todo recto, "En el centro"

Expresiones de lugar: "A la izquierda", "A la derecha", "Todo recto", "En el centro"


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Dar geven

Presente

Spaans Nederlands
(yo) doy ik geef
(tú) das jij geeft
(él/ella) da hij/zij geeft
(nosotros/nosotras) damos wij geven
(vosotros/vosotras) dais jullie geven
(ellos/ellas) dan zij geven

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Encontrar vinden

Presente

Spaans Nederlands
(yo) encuentro ik vind
(tú) encuentras jij vindt
(él/ella) encuentra hij/zij vindt
(nosotros/nosotras) encontramos wij vinden
(vosotros/vosotras) encontráis jullie vinden
(ellos/ellas) encuentran zij vinden

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏