Luister- en leesmateriaal
Oefen woordenschat in context met echte materialen.
A1.42.3 Cultura
El tren de alta velocidad: el AVE de España
De hogesnelheidstrein: de AVE van Spanje
Woordenschat (16) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Gespreksoefening
Instructie:
- Describe las diferentes formas de transporte que ves en las imágenes. (Beschrijf de verschillende manieren van vervoer die je op de foto's ziet.)
- ¿Qué transporte utilizas para ir al trabajo o para tus actividades diarias? (Welke vervoersmiddelen gebruik je om naar je werk te gaan of voor je dagelijkse activiteiten?)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Viajamos a España en avión. We reizen met het vliegtuig naar Spanje. |
Tomo el autobús para ir al trabajo. Ik neem de bus naar mijn werk. |
Siempre voy en bicicleta al colegio. Ik fiets altijd naar school. |
Tomo un taxi para ir al aeropuerto. Ik neem een taxi om naar de luchthaven te gaan. |
Tomamos el tren a Madrid. We nemen de trein naar Madrid. |
Cada día, camino 15 minutos hasta la panadería. Elke dag loop ik 15 minuten naar de bakker. |
... |
Oefening 2: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
El coche
De auto
2
El metro
De metro
3
El avión
Het vliegtuig
4
Viajar
Reizen
5
El autobús
De bus
Oefening 4: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 5: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 6: Clusteren van woorden
Instructie: Sleep elk woord naar de categorie die overeenkomt met het type vervoer of de gerelateerde actie om je te helpen ze te onthouden.
Medios de transporte comunes en la ciudad
Acciones relacionadas con el transporte
Oefening 7: Preposiciones de lugar: "Ir + en, ir + a, por, hacia, etc..."
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Plaatsvoorzetsels: "Ir + en, ir + a, por, hacia, etc..."
Toon vertaling Toon antwoordenpor, desde, en, hacia, a, sobre
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
A1.42.4 Gramática
Preposiciones de lugar: "Ir + en, ir + a, por, hacia, etc..."
Plaatsvoorzetsels: "Ir + en, ir + a, por, hacia, etc..."
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Conducir rijden Delen Gekopieerd!
Presente
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) conduzco | ik rijd |
(tú) conduces | jij rijdt |
(él/ella) conduce | hij/zij rijdt |
(nosotros/nosotras) conducimos | wij rijden |
(vosotros/vosotras) conducís | jullie rijden |
(ellos/ellas) conducen | zij rijden |
Coger pakken Delen Gekopieerd!
Presente
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) cojo | ik pak |
(tú) coges | jij pakt |
(él/ella) coge | hij/zij pakt |
(nosotros/nosotras) cogemos | wij pakken |
(vosotros/vosotras) cogéis | jullie pakken |
(ellos/ellas) cogen | zij pakken |
Viajar reizen Delen Gekopieerd!
Presente
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) viajo | ik reis |
(tú) viajas | jij reist |
(él/ella) viaja | hij/zij reist |
(nosotros/nosotras) viajamos | wij reizen |
(vosotros/vosotras) viajáis | jullie reizen |
(ellos/ellas) viajan | zij reizen |
Andar lopen Delen Gekopieerd!
Presente
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) ando | ik loop |
(tú) andas | jij loopt |
(él/ella) anda | hij/zij loopt |
(nosotros/nosotras) andamos | wij lopen |
(vosotros/vosotras) andáis | jullie lopen |
(ellos/ellas) andan | zij lopen |
Volar vliegen Delen Gekopieerd!
Presente
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) vuelo | ik vlieg |
(tú) vuelas | jij vliegt |
(él/ella) vuela | hij/zij vliegt |
(nosotros/nosotras) volamos | wij vliegen |
(vosotros/vosotras) voláis | jullie vliegen |
(ellos/ellas) vuelan | zij vliegen |
Irse weggaan Delen Gekopieerd!
Presente
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) me voy | ik ga weg |
(tú) te vas | jij gaat weg |
(él/ella) se va | hij/zij gaat weg |
(nosotros/nosotras) nos vamos | wij gaan weg |
(vosotros/vosotras) os vais | jullie gaan weg |
(ellos/ellas) se van | zij gaan weg |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.