Onregelmatige werkwoorden in de voltooid tegenwoordige tijd

Sommige deelwoorden zijn onregelmatig en worden gebruikt om te praten over ervaringen en recente handelingen.

Gramática: Verbos irregulares en el pretérito perfecto

A2 Spaans Onregelmatige voltooid tegenwoordige tijd

Niveau: A2

Module 2: El buen pasado (De goeie oude tijd)

Les 9: Servicios locales (Lokale diensten)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio met vertalingen
Audio met vertalingen

  1. De voltooid tegenwoordige tijd wordt gevormd met de tegenwoordige tijd van de indicatief van het werkwoord "haber" plus het voltooid deelwoord van het werkwoord dat we vervoegen.
  2. Sommige werkwoorden die niet aan de algemene regel voldoen worden onregelmatig genoemd en hun voltooid deelwoord wordt op een andere manier gevormd.
Verbo (Werkwoord)Participio irregular (Onregelmatig voltooid deelwoord)Ejemplo (Voorbeeld)
Decir (Zeggen)DichoEl amigo me ha dicho que el estanco está cerrado. (De vriend heeft me gezegd dat de tabakswinkel dicht is.)
Escribir (Schrijven)EscritoHemos escrito la lista para hacer la compra. (We hebben de lijst geschreven om boodschappen te doen.)
Hacer (Doen)Hecho¿Habéis hecho la compra en la frutería? (Hebben jullie de boodschappen gedaan bij de groenteboer?)
Poner (Zetten)PuestoHe puesto el pan del panadero en la bolsa. (Ik heb het brood van de bakker in de tas gezet.)
Ver (Verleden tijd)Visto¿Has visto la carnicería en el centro comercial? (Heb je de slagerij in het winkelcentrum gezien?)
Volver (Terugkeren)VueltoTodavía no he vuelto de ir de tiendas. (Ik ben nog niet teruggekeerd van winkelen.)

Oefening 1: Verbos irregulares en el pretérito perfecto

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

he hecho, han vuelto, hemos escrito, Has visto, Has dicho, puesto, Has puesto, hemos puesto

1.
Poner: Nosotros ... los productos en la bolsa.
(Wij hebben de producten in de tas gezet.)
2.
Ver: ¿... la frutería nueva del centro?
(Heb je de nieuwe groentewinkel in het centrum gezien?)
3.
Volver: Ellos ... del centro comercial muy contentos.
(Zij zijn heel tevreden teruggekomen van het winkelcentrum.)
4.
Escribir: Nosotros ... una nota para el funcionario.
(Schrijven: Wij hebben een brief voor de functionaris geschreven.)
5.
Decir: ¿... que vas a ir de tiendas mañana?
(Zeggen: Heb je gezegd dat je morgen gaat winkelen?)
6.
Hacer: Yo ... las compras esta mañana.
(Ik heb vanmorgen boodschappen gedaan.)
7.
Poner: ¿... la lista de la compra en el carrito?
(Heb je de boodschappenlijst in het winkelwagentje gelegd?)
8.
Poner: He ... el recibo en la bolsa de la compra.
(Ik heb de bon in de boodschappentas gedaan.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

hemos puesto


wij hebben geplaatst

2

he hecho


ik heb gedaan

3

ha dicho


heeft gezegd

4

Has puesto


Heb je