Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (15)

 La olla: De pot (Spaans)

La olla está en la cocina, sobre la mesa.

Show

De pan staat in de keuken, op de tafel. Show

La olla

Show

De pot Show

 La sartén: De koekenpan (Spaans)

La sartén está en la cocina.

Show

De koekenpan is in de keuken. Show

La sartén

Show

De koekenpan Show

 La cuchara: De lepel (Spaans)

La cuchara está encima de la mesa.

Show

De lepel ligt op de tafel. Show

La cuchara

Show

De lepel Show

 El tenedor: De vork (Spaans)

El tenedor está limpio.

Show

De vork is schoon. Show

El tenedor

Show

De vork Show

 El cuchillo: Het mes (Spaans)

El cuchillo está en la mesa junto a los platos.

Show

Het mes ligt op de tafel naast de borden. Show

El cuchillo

Show

Het mes Show

 El plato: Het bord (Spaans)

Solo tengo un plato.

Show

Ik heb maar één bord. Show

El plato

Show

Het bord Show

 El vaso: Het glas (Spaans)

Laura tiene un vaso en la mano.

Show

Laura heeft een glas in haar hand. Show

El vaso

Show

Het glas Show

 La taza: De kop (Spaans)

La taza está en la habitación.

Show

De kop is in de kamer. Show

La taza

Show

De kop Show

 La copa: Het glas (Spaans)

Mira, te regalo esta copa.

Show

Kijk, ik geef je deze beker cadeau. Show

La copa

Show

Het glas Show

 El bol: De kom (Spaans)

El bol es verde.

Show

De kom is groen. Show

El bol

Show

De kom Show

 El mantel: Het tafelkleed (Spaans)

El mantel está en la mesa del comedor.

Show

Het tafelkleed ligt op de eettafel. Show

El mantel

Show

Het tafelkleed Show

 La servilleta: Het servet (Spaans)

¿Puedes darme una servilleta, por favor?

Show

Kun je me een servet geven, alstublieft? Show

La servilleta

Show

Het servet Show

 Cortar (snijden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Yo corto el pan.

Show

Ik snij het brood. Show

Cortar

Show

Snijden Show

 Fregar (afwassen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Nosotros fregamos los cuchillos juntos.

Show

Wij schrobben de messen samen. Show

Fregar

Show

Afwassen Show

 La jarra: De kan (Spaans)

La jarra es muy bonita.

Show

De kan is erg mooi. Show

La jarra

Show

De kan Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Pide que te pasen cualquier objeto que necesites. (Vraag om een item dat je nodig hebt door te geven.)
  2. Nombra toda la vajilla y su uso. (Noem al het serviesgoed en het gebruik.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

El cuenco con azúcar está en la mesa.

De schaal met suiker staat op de tafel.

La cuchara está en el cuenco.

De lepel is in de kom.

¿Puedes poner el mantel en la mesa?

Kun je het tafelkleed op de tafel leggen?

El vaso está lleno de zumo de naranja.

Het glas is gevuld met sinaasappelsap.

El plato está lleno de cruasanes.

Het bord is gevuld met croissants.

¿Me puedes pasar un vaso de agua?

Kun je me een glas water aangeven?

¿Quieres una taza de café o una taza de té?

Wil je een kopje koffie of een kopje thee?

El tenedor, el cuchillo y la cuchara están junto al plato.

De vork, het mes en de lepel liggen naast het bord.

...

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
mano. | un vaso | en la | Laura tiene
Laura tiene un vaso en la mano.
(Laura heeft een glas in haar hand.)
2.
sartén | está | cocina. | La | en | la
La sartén está en la cocina.
(De koekenpan is in de keuken.)
3.
plato. | un | tengo | Solo
Solo tengo un plato.
(Ik heb maar één bord.)
4.
al lado | Las ollas | vasos. | la alacena, | de los | están en
Las ollas están en la alacena, al lado de los vasos.
(De potten staan in de kast, naast de glazen.)
5.
junto con | están en | Las copas | los platos. | el armario
Las copas están en el armario junto con los platos.
(De glazen staan in de kast samen met de borden.)
6.
favor? | darme | por | servilleta, | una | ¿Puedes
¿Puedes darme una servilleta, por favor?
(Kun je me een servet geven, alstublieft?)
7.
sartenes. | comprar | más | que | Tengo
Tengo que comprar más sartenes.
(Ik moet meer koekenpannen kopen.)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

La copa


Het glas

2

El cuchillo


Het mes

3

La sartén


De koekenpan

4

La cuchara


De lepel

5

El plato


Het bord

Oefening 4: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

friegan, corta, fregáis, friega, cortáis, cortas, fregamos, friego

1.
Él ... la cuchara rápidamente.
(Hij wast de lepel snel af.)
2.
Vosotros ... el queso.
(Jullie snijden de kaas.)
3.
Nosotros ... los cuchillos juntos.
(Wij wassen de messen samen af.)
4.
Ellos ... todo aunque estén cansados.
(Zij wassen alles af hoewel zij moe zijn.)
5.
Yo ... los platos todos los días.
(Ik was elke dag de borden af.)
6.
Vosotros ... las copas a menudo.
(Jullie wassen de glazen vaak af.)
7.
Tú ... el césped.
(Je maait het gras.)
8.
Él ... el papel.
(Hij snijdt het papier.)

Oefening 5: Preposiciones de lugar: "En, sobre, entre,..."

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

al lado del, encima de la, a la derecha de las, delante de los, sobre, entre

1.
Las ollas están ... sarténes.
(De pannen staan rechts van de koekenpannen.)
2.
El plato está ... el tenedor y el cuchillo.
(Het bord staat tussen de vork en het mes.)
3.
El cuchillo está ... tenedor.
(Het mes ligt naast de vork.)
4.
Las servilletas están ... platos.
(De servetten liggen voor de borden.)
5.
Pongo el mantel ... la mesa.
(Ik leg het tafelkleed op de tafel.)
6.
Los vasos están ... mesa.
(De glazen staan op tafel.)

Lesvoorbereiding / huiswerk

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Uitgebreide vocabulaire tabel

Kernwoordenschat (15): Werkwoorden: 2, Zelfstandige naamwoorden: 13,
Contextwoordenschat: 10

Spaans Nederlands
A la derecha de las Rechts van de
Al lado del Naast de
Cortar Snijden
Delante de los Voor de
El bol De kom
El cuchillo Het mes
El mantel Het tafelkleed
El plato Het bord
El tenedor De vork
El vaso Het glas
Encima de la Boven de
Entre Tussen
Fregar Afwassen
La copa Het glas
La cuchara De lepel
La jarra De kan
La olla De pot
La sartén De koekenpan
La servilleta Het servet
La taza De kop
Platos Gerechten
Productos locales Streekproducten
Sobre Op
Tazas Kopjes
Tradicionales Traditionele

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Fregar afwassen

Presente

Spaans Nederlands
yo friego ik was af
tú friegas jij wast af
él/ella friega hij wast af
nosotros/nosotras fregamos wij wassen af
vosotros/vosotras fregáis jullie wassen af
ellos/ellas friegan zij wassen af

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Cortar snijden

Presente

Spaans Nederlands
yo corto ik snijd
tú cortas jij snijdt
él/ella corta hij snijdt
nosotros/nosotras cortamos wij snijden
vosotros/vosotras cortáis jullie snijden
ellos/ellas cortan zij snijden

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏