A1.10: Het weer

El clima

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (15)

 Frío: koud (Spaans)

Frío

Show

Koud Show

 Calor: warm (Spaans)

Calor

Show

Warm Show

 El sol: de zon (Spaans)

El sol

Show

De zon Show

 La lluvia: De regen (Spaans)

La lluvia

Show

De regen Show

 La nieve: de sneeuw (Spaans)

La nieve

Show

De sneeuw Show

 El viento: de wind (Spaans)

El viento

Show

De wind Show

 La tormenta: de storm (Spaans)

La tormenta

Show

De storm Show

 La nube: de wolk (Spaans)

La nube

Show

De wolk Show

 La niebla: de mist (Spaans)

La niebla

Show

De mist Show

 La temperatura: De temperatuur (Spaans)

La temperatura

Show

De temperatuur Show

 El tiempo: Het weer (Spaans)

El tiempo

Show

Het weer Show

 El clima: Het klimaat (Spaans)

El clima

Show

Het klimaat Show

 Llover (regenen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Llover

Show

Regenen Show

 Seco: droog (Spaans)

Seco

Show

Droog Show

 Fresco: fris (Spaans)

Fresco

Show

Fris Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
ciudad? | ¿Qué tiempo | en la | hace hoy
¿Qué tiempo hace hoy en la ciudad?
(Wat voor weer is het vandaag in de stad?)
2.
fresco por | la mañana. | y hace | está nublado | El cielo
El cielo está nublado y hace fresco por la mañana.
(De lucht is bewolkt en het is fris in de ochtend.)
3.
gusta | paraguas. | llevar | Cuando | me | llueve,
Cuando llueve, me gusta llevar paraguas.
(Als het regent, draag ik graag een paraplu.)
4.
cubre las | montañas y | En invierno, | nevado. | todo está | la nieve
En invierno, la nieve cubre las montañas y todo está nevado.
(In de winter bedekt de sneeuw de bergen en is alles besneeuwd.)
5.
cerca de | la costa. | Hoy hace | mucho viento
Hoy hace mucho viento cerca de la costa.
(Vandaag is het erg winderig bij de kust.)
6.
soleado y | el clima | es agradable. | Me gusta | la temperatura
Me gusta el clima soleado y la temperatura es agradable.
(Ik hou van zonnig weer en de temperatuur is aangenaam.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Hace mucho calor en Madrid por la tarde (Het is heel warm in Madrid 's middags)
El cielo está nublado y puede llover pronto (De lucht is bewolkt en het kan binnenkort gaan regenen)
Por las mañanas hace fresco pero luego sale el sol ('s Ochtends is het fris maar daarna komt de zon tevoorschijn)
El viento sopla fuerte en la costa durante el invierno (De wind waait hard aan de kust tijdens de winter)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Classificeer de woorden in twee groepen op basis van of ze meteorologische verschijnselen of temperatuurcondities beschrijven.

Fenómenos meteorológicos

Condiciones de temperatura

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Fresco


Fris

2

El clima


Het klimaat

3

Frío


Koud

4

Calor


Warm

5

La niebla


De mist

Ejercicio 5: Ejercicio de conversación

Instrucción:

  1. Dí qué tiempo hace en la imagen. (Vertel wat voor weer het is op de foto.)
  2. Cuenta cómo es el tiempo en tu ciudad ahora mismo. (Vertel wat voor weer het nu is in jouw stad.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Llueve.

Het regent.

Hace viento.

Het waait.

Hace sol.

Het is zonnig.

Hace mucho calor.

Het is erg heet.

¿Cómo está el tiempo hoy?

Hoe is het weer vandaag?

Hoy hace sol y un poco de viento.

Vandaag is het zonnig en een beetje winderig.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Hoy ___ mucho calor y el sol brilla en el cielo.

(Vandaag ___ het erg warm en de zon schijnt aan de hemel.)

2. Por la tarde, suele ___ y las nubes están grises.

(In de namiddag ___ het meestal en zijn de wolken grijs.)

3. Mañana ___ frío porque el viento será fuerte.

(Morgen ___ het koud omdat de wind sterk zal zijn.)

4. En invierno, la temperatura ___ y a veces nieva bastante.

(In de winter ___ de temperatuur en soms sneeuwt het flink.)

Oefening 8: Het weer in de stad

Instructie:

Esta mañana, yo (Hacer - Presente) un poco de frío cuando salgo de casa. El cielo (Estar - Presente) nublado y (Hacer - Presente) viento. Mi compañero de trabajo me dice que el fin de semana (Hacer - Futuro) sol y la temperatura (Ser - Futuro) más agradable. Nosotros siempre (Hacer - Presente) planes para ir al parque cuando el tiempo está soleado y no (Hacer - Presente) calor. En la oficina, María (Hacer - Presente) una pregunta sobre la lluvia para preparar bien su ropa. Todos esperamos que la lluvia no (Causar - Presente de subjuntivo) problemas para nuestro viaje.


Vanmorgen is het een beetje koud als ik de deur uitstap. De lucht is bewolkt en het waait. Mijn collega zegt dat het in het weekend zonnig zal zijn en dat de temperatuur aangenamer zal zijn. Wij maken altijd plannen om naar het park te gaan als het zonnig is en het niet heet is. Op kantoor stelt María een vraag over de regen om haar kleding goed voor te bereiden. We hopen allemaal dat de regen geen problemen veroorzaakt voor onze reis.

Werkwoordschema's

Hacer - Doen

Presente

  • yo hago
  • tú haces
  • él/ella/usted hace
  • nosotros/nosotras hacemos
  • vosotros/vosotras hacéis
  • ellos/ellas/ustedes hacen

Estar - Zijn

Presente

  • yo estoy
  • tú estás
  • él/ella/usted está
  • nosotros/nosotras estamos
  • vosotros/vosotras estáis
  • ellos/ellas/ustedes están

Hacer - Doen

Futuro

  • yo haré
  • tú harás
  • él/ella/usted hará
  • nosotros/nosotras haremos
  • vosotros/vosotras haréis
  • ellos/ellas/ustedes harán

Ser - Zijn

Futuro

  • yo seré
  • tú serás
  • él/ella/usted será
  • nosotros/nosotras seremos
  • vosotros/vosotras seréis
  • ellos/ellas/ustedes serán

Causar - Veroorzaken

Presente de subjuntivo

  • yo cause
  • tú causes
  • él/ella/usted cause
  • nosotros/nosotras causemos
  • vosotros/vosotras causéis
  • ellos/ellas/ustedes causen

Oefening 9: Adjetivos derivados de un sustantivo: "-ado/a, -oso/a, ..."

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van een zelfstandig naamwoord: "-ado/a, -oso/a, ..."

Toon vertaling Toon antwoorden

húmedo, lluvioso, nublado, nevada, seco, soleado, helado

1.
La montaña está ... en invierno.
(De berg is in de winter besneeuwd.)
2.
El lago está ... y podemos patinar.
(Het meer is bevroren en we kunnen schaatsen.)
3.
El clima en la selva es muy ....
(Het klimaat in het oerwoud is erg vochtig.)
4.
Hoy está .... Hace buen tiempo.
(Vandaag is het zonnig. Het is mooi weer.)
5.
El suelo está .... Hay mucho calor en el verano.
(De grond is droog. Het is erg warm in de zomer.)
6.
El cielo está .... No hay sol.
(De lucht is bewolkt. Er is geen zon.)
7.
Ayer fue un día ... y gris.
(Gisteren was een regenachtige en grijze dag.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.10.3 Gramática

Adjetivos derivados de un sustantivo: "-ado/a, -oso/a, ..."

Bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van een zelfstandig naamwoord: "-ado/a, -oso/a, ..."


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Hacer doen

Presente

Spaans Nederlands
(yo) hago ik doe
(tú) haces jij doet
(él/ella) hace hij doet/zij doet
(nosotros/nosotras) hacemos wij doen
(vosotros/vosotras) hacéis jullie doen
(ellos/ellas) hacen zij doen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏