10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A2.32.2 El futuro simple: de regelmatige werkwoorden

El futuro simple wordt gebruikt om te praten over acties die later zullen plaatsvinden.

Gramática: El futuro simple: los verbos regulares

A2 Spaans Toekomstige regelmatige werkwoorden

Niveau: A2

Module 5: Planes para el futuro (Toekomstplannen)

Les 32: Lista de deseos (Bucketlist)

Leergeschiedenis

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio with translations
Audio with translations

  1. El futuro simple wordt gevormd door de uitgangen "-é, -ás, -á, -emos, -éis, -án" aan de infinitief toe te voegen.
  2. De uitgangen zijn gelijk voor alle vervoegingen "-ar, -er, -ir".
  3. Het wordt gebruikt om toekomstige plannen, beloftes of verplichtingen, voorspellingen of aannames uit te drukken.
PronombreVerboEjemplo 
YoPensaré Creo que en el futuro, pensaré en cambiar mi vida. (Ik denk dat ik in de toekomst zal denken om mijn leven te veranderen.)
PensarásMañana pensarás en cómo realizar tu plan desde el comienzo hasta el final. (Morgen zal je nadenken over hoe je je plan vanaf het begin tot aan het einde kunt uitvoeren.)
Él/Ella/UstedPensaráMañana Eva pensará en preparar su lista de cosas que hacer. (Morgen zal Eva denken aan het maken van haar lijst met dingen om te doen.)
Nosotros/-asPensaremosPensaremos en todo lo que hemos planificado. (Zullen we denken aan alles wat we hebben gepland.)
Vosotros/-asPensaréisEsta semana pensaréis en vuestro futuro. (Deze week zullen jullie nadenken over jullie toekomst.)
Ellos/-as/UstedesPensaránMañana pensarán en todos los planes que tienen que realizar. (Morgen zullen ze nadenken over alle plannen die ze moeten uitvoeren.)

Oefening 1: El futuro simple: de regelmatige werkwoorden

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

planificaremos, trabajarán, planificará, Daré el paso, comeré, realizará, Pensarás, Darás el paso, empezaréis, Realizaremos

1. Pensar (tú): ... en todas las oportunidades antes de dar el paso final.

Pensarás en todas las oportunidades antes de dar el paso final.
(Je zult aan alle kansen denken voordat je de laatste stap zet.)

2. Planificar (nosotros): Mañana ... nuestro viaje a México.

Mañana planificaremos nuestro viaje a México.
(Morgen zullen we onze reis naar Mexico plannen.)

3. Planificar (él): Mi hermano ... el comienzo de su proyecto mañana por la mañana.

Mi hermano planificará el comienzo de su proyecto mañana por la mañana.
(Mijn broer zal morgenochtend de start van zijn project plannen.)

4. Comer (yo): Creo que pronto ... en mi restaurante favorito con mis amigos.

Creo que pronto comeré en mi restaurante favorito con mis amigos.
(Ik denk dat ik binnenkort in mijn favoriete restaurant met mijn vrienden zal eten.)

5. Realizar (nosotros): ... todos los puntos de la lista de cosas que hacer antes de final del día.

Realizaremos todos los puntos de la lista de cosas que hacer antes de final del día.
(We zullen alle punten van de lijst met dingen die gedaan moeten worden voor het einde van de dag doen.)

6. Dar el paso (tú): ... para ir por este camino del comienzo hasta el final.

Darás el paso para ir por este camino del comienzo hasta el final.
(Je zult de stap zetten om deze weg van het begin tot het einde te gaan.)

7. Dar el paso (yo): ... después de terminar de planificar mi futuro.

Daré el paso después de terminar de planificar mi futuro.
(Ik zal de stap zetten nadat ik mijn toekomst heb gepland.)

8. Trabajar (ellos): La semana que viene mis compañeros ... en sus listas de cosas que hacer.

La semana que viene mis compañeros trabajarán en sus listas de cosas que hacer.
(Volgende week zullen mijn collega's aan hun takenlijsten werken.)

9. Realizar (ella): Mi hermana ... su plan de hacer un viaje largo el próximo año.

Mi hermana realizará su plan de hacer un viaje largo el próximo año.
(Mijn zus zal haar plan uitvoeren om volgend jaar een lange reis te maken.)

10. Empezar (vosotros): Mañana ... a pensar en vuestro plan para el futuro.

Mañana empezaréis a pensar en vuestro plan para el futuro.
(Morgen zullen jullie beginnen na te denken over jullie plan voor de toekomst.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. Empezaréis
(Jullie zullen beginnen)
2. Realizará
(Zal uitvoeren)
3. Pensarás
(Jij zult nadenken)
4. Comeré
(Ik zal eten)
5. Realizaremos
(Wij zullen uitvoeren)
6. Planificaremos
(Wij zullen plannen)
7. Daré el paso
(Ik zal de stap zetten)
8. Darás el paso
(Jij zet de stap)