A2.27: Kledingstijlen en mode

Estilos de ropa y moda

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (22)

 La moda: De mode (Spaans)

La moda

Show

De mode Show

 La época: Het tijdperk (Spaans)

La época

Show

Het tijdperk Show

 Llevar una gorra : Een pet dragen (Spaans)

Llevar una gorra

Show

Een pet dragen Show

 Antiguo: oud (Spaans)

Antiguo

Show

Oud Show

 La blusa: De blouse (Spaans)

La blusa

Show

De blouse Show

 Los calcetines: De sokken (Spaans)

Los calcetines

Show

De sokken Show

 Probarse (passen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Probarse

Show

Passen Show

 Ponerse (aantrekken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ponerse

Show

Aantrekken Show

 El probador: De paskamer (Spaans)

El probador

Show

De paskamer Show

 La cazadora: de jas (Spaans)

La cazadora

Show

De jas Show

 Quitarse (uittrekken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Quitarse

Show

Uittrekken Show

 La braga: De slip (Spaans)

La braga

Show

De slip Show

 El calzoncillo: het slipje (Spaans)

El calzoncillo

Show

Het slipje Show

 La tendencia: De trend (Spaans)

La tendencia

Show

De trend Show

 De moda: in de mode (Spaans)

De moda

Show

In de mode Show

 El pañuelo: Het zakdoekje (Spaans)

El pañuelo

Show

Het zakdoekje Show

 Tener estilo: stijl hebben (Spaans)

Tener estilo

Show

Stijl hebben Show

 Elegante: elegant (Spaans)

Elegante

Show

Elegant Show

 Informal: informeel (Spaans)

Informal

Show

Informeel Show

 El sombrero: de hoed (Spaans)

El sombrero

Show

De hoed Show

 La bufanda: de sjaal (Spaans)

La bufanda

Show

De sjaal Show

 El sujetador: de beha (Spaans)

El sujetador

Show

De beha Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

El calzoncillo


Het slipje

2

Tener estilo


Stijl hebben

3

La época


Het tijdperk

4

La blusa


De blouse

5

El pañuelo


Het zakdoekje

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Hoy ___ una cazadora elegante al trabajo.

(Vandaag ___ ik een elegante jas naar het werk.)

2. Antes de salir, ___ la blusa nueva en el probador.

(Voordat ik vertrok, ___ ik de nieuwe blouse in de paskamer.)

3. Cuando era más joven, siempre ___ un sombrero en invierno.

(Toen ik jonger was, ___ ik altijd een hoed in de winter.)

4. La ropa ___ bastante bien, especialmente la bufanda.

(De kleding ___ me best goed, vooral de sjaal.)

Oefening 4: Een middag in de kledingwinkel

Instructie:

El sábado pasado, yo (Llevar - Pretérito perfecto) (Vestirse - Pretérito perfecto) un sombrero nuevo a la reunión familiar. Mi hermano y su esposa (Vestirse - Pretérito perfecto) (Quedar - Pretérito imperfecto) vestido con ropa elegante para la fiesta. Mientras tanto, nosotros (Quedar - Pretérito imperfecto) en el centro comercial para escoger nuestra ropa de temporada. Mi hija pequeña siempre (Ponerse - Pretérito imperfecto) (No hint) una bufanda alrededor del cuello cuando hacía frío. El probador estaba justo al lado de la entrada y mi esposa me dijo: “¡Pruébate esta blusa!”


Afgelopen zaterdag heb ik een nieuwe hoed gedragen naar de familiebijeenkomst. Mijn broer en zijn vrouw hebben zich elegant gekleed voor het feest. Ondertussen bleven wij in het winkelcentrum om onze seizoenskleding uit te kiezen. Mijn kleine dochter droeg altijd een sjaal om haar nek als het koud was. Het paskamer was vlak naast de ingang en mijn vrouw zei tegen mij: “Probeer deze blouse aan!”

Werkwoordschema's

Llevar - Dragen

Pretérito perfecto

  • yo he llevado
  • tú has llevado
  • él/ella/usted ha llevado
  • nosotros/as hemos llevado
  • vosotros/as habéis llevado
  • ellos/ellas/ustedes han llevado

Vestirse - Aankleden

Pretérito perfecto

  • yo me he vestido
  • tú te has vestido
  • él/ella/usted se ha vestido
  • nosotros/as nos hemos vestido
  • vosotros/as os habéis vestido
  • ellos/ellas/ustedes se han vestido

Quedar - Blijven

Pretérito imperfecto

  • yo quedaba
  • tú quedabas
  • él/ella/usted quedaba
  • nosotros/as quedábamos
  • vosotros/as quedabais
  • ellos/ellas/ustedes quedaban

Ponerse - Aandoen

Pretérito imperfecto

  • yo me ponía
  • tú te ponías
  • él/ella/usted se ponía
  • nosotros/as nos poníamos
  • vosotros/as os poníais
  • ellos/ellas/ustedes se ponían

Oefening 5: Las preposiciones de lugar: "Fuera de", "Bajo", "Alrededor de",etc...

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De voorzetsels van plaats: "Fuera de", "Bajo", "Alrededor de", enz...

Toon vertaling Toon antwoorden

del, hasta, a, fuera de, junto a, a lo largo de, enfrente de

1. Origen:
: Esta es la blusa ... siglo XX.
(Dit is de blouse van de twintigste eeuw.)
2. Movimiento a lo largo de:
: Las gorras están ... la mesa.
(De petten liggen langs de tafel.)
3. Ubicación exterior:
: La tienda de ropa está ... la zona comercial.
(De kledingwinkel is buiten de winkelzone.)
4. Límite de:
: La camiseta estuvo en la tienda ... que la vendieron.
(Het T-shirt bleef in de winkel totdat het verkocht werd.)
5. Posición:
: La cazadora está fuera ... armario.
(Het jack is buiten de kast.)
6. Proximidad:
: La cazadora está ... la blusa.
(Het jasje is naast de blouse.)
7. Frente a:
: El probador está ... la entrada.
(De paskamer is tegenover de ingang.)
8. Dirección:
: Voy ... la tienda a comprar una camiseta nueva.
(Ik ga naar de winkel om een nieuw T-shirt te kopen.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A2.27.2 Gramática

Las preposiciones de lugar: "Fuera de", "Bajo", "Alrededor de",etc...

De voorzetsels van plaats: "Fuera de", "Bajo", "Alrededor de", enz...


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Llevar dragen

Pretérito perfecto

Spaans Nederlands
(yo) he llevado ik heb gedragen
(tú) has llevado jij hebt gedragen
(él/ella) ha llevado hij/zij heeft gedragen
(nosotros/nosotras) hemos llevado wij hebben gedragen
(vosotros/vosotras) habéis llevado jullie hebben gedragen
(ellos/ellas) han llevado zij hebben gedragen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Vestirse zich aankleden

Pretérito perfecto

Spaans Nederlands
(yo) me he vestido ik heb me aangekleed
(tú) te has vestido jij hebt je aangekleed
(él/ella) se ha vestido hij/zij heeft zich aangekleed
(nosotros/nosotras) nos hemos vestido wij hebben ons aangekleed
(vosotros/vosotras) os habéis vestido jullie hebben zich aangekleed
(ellos/ellas) se han vestido zij hebben zich aangekleed

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Quedar afspreken

Pretérito imperfecto

Spaans Nederlands
(yo) quedaba ik sprak af
(tú) quedabas jij sprak af
(él/ella) quedaba hij/zij sprak af
(nosotros/nosotras) quedábamos wij spraken af
(vosotros/vosotras) quedabais jullie spraken af
(ellos/ellas) quedaban zij spraken af

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Ponerse aantrekken

Pretérito imperfecto

Spaans Nederlands
(yo) me ponía ik trok aan
(tú) te ponías jij trok aan
(él/ella) se ponía hij/zij trok aan
(nosotros/nosotras) nos poníamos wij trokken aan
(vosotros/vosotras) os poníais jullie trokken aan
(ellos/ellas) se ponían zij trokken aan

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏