A1.7.2 Vragende woorden ("dónde, cuál, qué")
Leer hoe je "dónde" en "cuál" in het Spaans zegt.
Gramática: Palabras interrogativas ( "dónde, cuál, qué" )
A1 Spaans Question words where which what
Niveau: A1
Module 1: Presentarse (Jezelf voorstellen)
Les 7: Profesiones y estudios (Beroepen en studies)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten
Audio en video
- Cuál heeft een meervoudsvorm, cuáles.
- Het vraagwoord wordt aan het begin van de zin geplaatst.
- Gebruik de vraagtekens aan het begin (¿) en aan het einde (?).
- Vraagwoorden hebben een accent.
Palabra interrogativa | Ejemplo |
---|---|
Dónde | ¿Dónde está el parque? (Waar is het park?) ¿Dónde vives? (Waar woon je?) |
Cuál | ¿Cuál es tu número de teléfono? (Wat is je telefoonnummer?) ¿Cuáles son tus libros favoritos? (Wat zijn jouw favoriete boeken?) |
Qué | ¿Qué quieres cenar? (Wat wil je eten?) ¿Qué hora es? (Hoe laat is het?) |
Oefening 1: Vragende woorden ("dónde, cuál, qué")
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingQué, Cuáles, Dónde, Cuál
1. ¿... está tu oficina?
2. ¿... es tu trabajo?
3. ¿... libro lees?
4. ¿... trabajas?
5. ¿... es tu profesión?
6. ¿... son tus planes para el fin de semana?
Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.
Toon vertaling
1.
Cuáles
|
(Welke) |
2.
Cuál
|
(Welke) |
3.
Qué
|
(Welke) |
4.
Dónde
|
(Waar) |