A1.20: Boodschappen doen

Hacer la compra

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (16)

 La fruta: het fruit (Spaans)

La fruta

Show

Het fruit Show

 La verdura: de groente (Spaans)

La verdura

Show

De groente Show

 La carne: het vlees (Spaans)

La carne

Show

Het vlees Show

 El pescado: de vis (Spaans)

El pescado

Show

De vis Show

 El yogur: de yoghurt (Spaans)

El yogur

Show

De yoghurt Show

 Las galletas: De koekjes (Spaans)

Las galletas

Show

De koekjes Show

 El zumo: het sap (Spaans)

El zumo

Show

Het sap Show

 El supermercado: de supermarkt (Spaans)

El supermercado

Show

De supermarkt Show

 La caja: de doos (Spaans)

La caja

Show

De doos Show

 La lista de la compra: de boodschappenlijst (Spaans)

La lista de la compra

Show

De boodschappenlijst Show

 El carrito de la compra: het winkelwagentje (Spaans)

El carrito de la compra

Show

Het winkelwagentje Show

 Necesitar (nodig hebben) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Necesitar

Show

Nodig hebben Show

 La compra: de aankoop (Spaans)

La compra

Show

De aankoop Show

 El mercado: de markt (Spaans)

El mercado

Show

De markt Show

 La comida: Het eten (Spaans)

La comida

Show

Het eten Show

 Hacer la compra: boodschappen doen (Spaans)

Hacer la compra

Show

Boodschappen doen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Describe los artículos en la lista de la compra. (Beschrijf de items op het boodschappenlijstje.)
  2. Pregunta al dependiente por la ubicación de los productos. (Vraag de winkelmedewerker naar de locatie van de producten.)
  3. Paga tus productos en la caja. (Betaal voor uw producten bij de kassa.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

¿Dónde está / están ...?

Waar is / zijn ...?

¿Podrías ayudarme un momento, por favor?

Kunt u mij even helpen, alstublieft?

¿Me puede dar un recibo?

Mag ik een bonnetje?

¿Está este producto en oferta?

Is dit product in de aanbieding?

¿Puedo pagar en efectivo / con tarjeta?

Kan ik contant betalen / met pinpas?

¿Tienes una bolsa?

Heb je een tas?

¿Es correcto este precio?

Is deze prijs correct?

¿Puedo ayudarte?

Kan ik u helpen?

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

La compra


De aankoop

2

La caja


De doos

3

La lista de la compra


De boodschappenlijst

4

El mercado


De markt

5

El carrito de la compra


Het winkelwagentje

Oefening 4: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
la compra? | para pagar | la caja | ¿Dónde está
¿Dónde está la caja para pagar la compra?
(Waar is de kassa om af te rekenen?)
2.
el desayuno. | yogur y | fruta para | Necesito comprar
Necesito comprar yogur y fruta para el desayuno.
(Ik moet yoghurt en fruit kopen voor het ontbijt.)
3.
fresco | el | pescado | mercado | hoy? | ¿Tiene
¿Tiene pescado fresco el mercado hoy?
(Heeft de markt vandaag verse vis?)
4.
un carrito | compra grande. | de la | Prefiero llevar
Prefiero llevar un carrito de la compra grande.
(Ik ga liever met een grote boodschappentrolley.)
5.
la verdura | ¿Puede ayudarme | más fresca? | a encontrar
¿Puede ayudarme a encontrar la verdura más fresca?
(Kunt u mij helpen de verste groente te vinden?)
6.
en el | supermercado? | de naranja | el zumo | ¿Cuánto cuesta
¿Cuánto cuesta el zumo de naranja en el supermercado?
(Hoeveel kost sinaasappelsap in de supermarkt?)

Oefening 5: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Voy al supermercado a comprar verdura fresca. (Ik ga naar de supermarkt om verse groenten te kopen.)
¿Quieres comprar galletas para la merienda? (Wil je koekjes kopen voor de lunchpauze?)
El mercado abre temprano y venden pescado muy fresco. (De markt gaat vroeg open en ze verkopen heel verse vis.)
Necesito hacer la compra antes de que cierren la caja. (Ik moet boodschappen doen voordat de kassa sluit.)

Oefening 6: Clusteren van woorden

Instructie: Sleep de woorden en plaats ze in de categorie die het beste past bij het gebruik ervan bij het boodschappen doen.

Productos para comprar

Lugares y objetos en la tienda

Oefening 7: Verbos con cambios de raíz: "e → i, e → ie, ..."

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Werkwoorden met stamverandering: "e → i, e → ie, ..."

Toon vertaling Toon antwoorden

cierro, prueba, repiten, sueles, empieza, pide, cuesta

1.
El libro ... veinte euros.
(Het boek kost twintig euro.)
2.
Ellos ... el proceso de batir los huevos.
(Zij herhalen het proces van het kloppen van de eieren.)
3.
Ella ... la sopa.
(Zij probeert de soep.)
4.
Tú ... agregar más sal a la sopa.
(Jij voegt meestal meer zout aan de soep toe.)
5.
Ella ... ayuda para su tarea.
(Zij vraagt om hulp voor haar huiswerk.)
6.
Yo ... el frasco de mermelada.
(Ik sluit de pot jam.)
7.
Él ... a mezclar la harina.
(Hij begint het meel te mengen.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.20.3 Gramática

Verbos con cambios de raíz: "e → i, e → ie, ..."

Werkwoorden met stamverandering: "e → i, e → ie, ..."


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Comprar kopen

Presente

Spaans Nederlands
(yo) compro ik koop
(tú) compras jij koopt
(él/ella) compra hij/zij koopt
(nosotros/nosotras) compramos wij kopen
(vosotros/vosotras) compráis jullie kopen
(ellos/ellas) compran zij kopen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Querer willen

Presente

Spaans Nederlands
(yo) quiero ik wil
(tú) quieres jij wilt
(él/ella) quiere hij/zij wil
(nosotros/nosotras) queremos wij willen
(vosotros/vosotras) queréis jullie willen
(ellos/ellas) quieren zij willen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Volver terugkeren

Presente

Spaans Nederlands
(yo) vuelvo ik keer terug
(tú) vuelves jij keert terug
(él/ella) vuelve hij/zij keert terug
(nosotros/nosotras) volvemos wij keren terug
(vosotros/vosotras) volvéis jullie keren terug
(ellos/ellas) vuelven zij keren terug

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏