Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

  1. De vervoegingen van "ir" in het heden zijn: "voy", "vas", "va", "vamos", "vais", "van".
Preposición (Voorzetsel)Reglas (Regels)Ejemplo (Voorbeeld)
Ir + enMedio de transporte (Vervoermiddel)Yo voy en autobús (Ik ga met de bus)
Ir + aDestino específico (Specifieke bestemming) vas a Madrid (Jij gaat naar Madrid)
Ir + haciaDirección general (Directie)Ella va hacia el norte (Zij gaat naar het noorden)
SobreMovimiento por encima (Beweging boven)El avión vuela sobre la ciudad (Het vliegtuig vliegt boven de stad.)
PorLugar de paso (Doorgang)Nosotros pasamos por el parque (Wij lopen door het park)
HaciaDirección general (Directie)Vosotros camináis hacia el parque (Jullie lopen naar het park)
Desde Punto de origen (Vertrekpunt)Ellos vienen desde la oficina (Zij komen van het kantoor)

Uitzonderingen!

  1. Bij de vervoermiddelen gebruiken we het voorzetsel en, maar we zeggen ir a pie.

Oefening 1: Preposiciones de lugar: "Ir + en, ir + a, por, hacia, etc..."

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

por, desde, en, hacia, a, sobre

1.
Caminamos ... el parque.
(We lopen door het park.)
2.
Vamos ... coche a la playa.
(We gaan met de auto naar het strand.)
3.
Voy ... Madrid mañana.
(Ik ga morgen naar Madrid.)
4.
Vengo ... la tienda.
(Ik kom van de winkel.)
5.
Conducimos ... el norte en coche.
(We rijden naar het noorden met de auto.)
6.
Voy ... autobús al trabajo.
(Ik ga met de bus naar mijn werk.)
7.
El avión vuela ... las montañas.
(Het vliegtuig vliegt over de bergen.)
8.
Paseamos ... la ciudad a pie.
(We wandelen door de stad te voet.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Yo ___ en autobús al trabajo cada día.

(Ik ___ elke dag met de bus naar het werk.)

2. Tú ___ a pie desde casa hasta la oficina.

(Jij ___ van huis naar kantoor.)

3. Ellos ___ hacia el parque para pasear.

(Zij ___ naar het park om te wandelen.)

4. Nosotros ___ en tren por toda España.

(Wij ___ met de trein door heel Spanje.)

5. Ella ___ el taxi para ir a la estación.

(Zij ___ de taxi om naar het station te gaan.)

6. Vosotros ___ por el centro comercial andando.

(Jullie ___ te voet door het winkelcentrum.)

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage