10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.3.3 Het geslacht van zelfstandige naamwoorden

Het geslacht van zelfstandige naamwoorden herkennen.

Gramática: El género de los sustantivos

A1 Spaans Noun gender agreement

Niveau: A1

Module 1: Presentarse (Jezelf voorstellen)

Les 3: ¿De dónde eres? (Waar kom je vandaan?)

Leergeschiedenis

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio with translations
Audio with translations

  1. Er zijn mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden.
  2. Het lidwoord past bij het geslacht.
GéneroTerminacionesEjemplo 
MasculinoEn -o El libro (De boeken )
El perro (De hond)
 En -orEl profesor (De professor)
El color (De kleur)
 En -ma (de origen griego)El problema (Het probleem)
El idioma (De taal)
 Días de la semana, meses, océanos, ríos, montañasEl lunes (Maandag)
El Atlántico (De Atlantische Oceaan)
FemeninoEn -a La casa (Het huis)
La mesa (De tafel.)
 En -ción, -siónLa canción (Het liedje)
La televisión (De televisie)
 En -dad, -tad, -tudLa ciudad (De stad)
La juventud (De jeugd)
 En -umbreLa costumbre (De topconferentie)
Masculino y/o femeninoEn -e 

El coche (De auto)

La noche (De nacht)

 Terminaciones en consonante, especialmente -l, -n, -r, -s, -zEl árbol (De boom)
La flor (De bloem)
ExcepcionesLa mano (femenino)La mano (De hand)
 El mapa (masculino)El mapa (De kaart)

Uitzonderingen!

  1. Er zijn zelfstandige naamwoorden die dezelfde uitgang hebben: "el estudiante" en "la estudiante".
  2. Veelvoorkomende uitzonderingen: la mano, el mapa, el planeta

Oefening 1: Het geslacht van zelfstandige naamwoorden

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

El, La

1. ... mano

La mano
(De hand)

2. ... planeta

El planeta
(De planeet)

3. ... lunes

El lunes
(De maandag)

4. ... policía

El policía
(De politieagent)

5. ... ciudad

La ciudad
(De stad)

6. ... día

El día
(De dag)

7. ... perro

El perro
(De hond)

8. ... abuelo

El abuelo
(De grootvader)

9. ... enfermero

El enfermero
(De verpleger)

10. ... cocinero

El cocinero
(De kok)

11. ... casa

La casa
(Het huis)

12. ... mar

El mar
(De zee)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. El
(Het)
2. La
(Het)