10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A2.27.2 De imperatief + het indirect object

Uitleg over het gebruik van de gebiedende wijs met indirect object in het Spaans.

Gramática: El imperativo + objeto indirecto

A2 Spaans Imperatieven en meewerkend voorwerp

Niveau: A2

Module 4: Trabajar y estudiar (Werk en studie)

Les 27: Trabajo en equipo (Teamwerk)

Leergeschiedenis

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio with translations
Audio with translations

  1. Met de bevestigende imperatief verbinden we het indirecte voornaamwoord "me, te, le, nos, os, les" met het werkwoord.
  2. Bij de negatieve gebiedende wijs plaatsen we het indirect object voor de werkwoord.
  3. We vormen de gebiedende wijs voor "jij, u, jullie, u".
Uso con+ Objeto indirectoEjemplo
Imperativo afirmativo

le

les

Pídele ayuda a tu compañero para no cometer un error. (Vraag hem om hulp aan je klasgenoot om geen fout te maken.)

Pídales ayuda con organizar el evento, Señora Rodríguez. (Vraag haar om hulp bij het organiseren van het evenement, mevrouw Rodríguez.)

Imperativo negativo

me

nos

No me pidáis ayuda todos los días, por favor. (Vraag me niet elke dag om hulp, alsjeblieft.)

No nos pidan más ayuda, señoras. (Vraagt u ons ons niet meer om hulp, dames.)

Uitzonderingen!

  1. Bij de bevestigende gebiedende wijs is het soms nodig een accent toe te voegen. Voorbeeld: "Pídele".

Oefening 1: De imperatief + het indirect object

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

Explicadles, me envíes, Envíales, Pedidles, Dale, Ayúdale, Pídele, les pidáis, Explícales, nos comuniquéis

1. Comunicarse (vosotros, a nosotros): No ... nada malo sin pensarlo antes.

No nos comuniquéis nada malo sin pensarlo antes.
(Meld ons niets slechts zonder er eerst over na te denken.)

2. Explicar (vosotros): ... a vuestros compañeros cómo ser más flexible y solidario.

Explicadles a vuestros compañeros cómo ser más flexible y solidario.
(Leg uit aan je medeleerlingen hoe je flexibeler en solidairder kunt zijn.)

3. Ayudar (tú, a ella): ... a ser más creativa.

Ayúdale a ser más creativa.
(Help haar creatiever te zijn.)

4. Dar (tú): ... nuevas ideas al equipo para trabajar mejor en el proyecto.

Dale nuevas ideas al equipo para trabajar mejor en el proyecto.
(Geef het team nieuwe ideeën om beter aan het project te werken.)

5. Enviar (tú, a mí): No ... esto, por favor. Ya lo tengo.

No me envíes esto, por favor. Ya lo tengo.
(Stuur me dit niet, alsjeblieft. Ik heb het al.)

6. Enviar (tú): :... algo a los compañeros para ayudarles.

:Envíales algo a los compañeros para ayudarles.
(Stuur iets naar de collega's om hen te helpen.)

7. Explicar (tú): ... tus ideas a tus compañeros, la comunicación es muy importante en el equipo.

Explícales tus ideas a tus compañeros, la comunicación es muy importante en el equipo.
(Leg je ideeën aan je collega's uit, communicatie is erg belangrijk in het team.)

8. Pedir (vosotros): ... a vuestros compañeros mejor comunicación.

Pedidles a vuestros compañeros mejor comunicación.
(Vraag betere communicatie aan jullie medestudenten.)

9. Pedir (vosotros, a ellas): No ... más ayuda. Os ayudan mucho.

No les pidáis más ayuda. Os ayudan mucho.
(Vraag hen niet om meer hulp. Ze helpen jullie veel.)

10. Pedir (tú): ... ayuda a tu compañero.

Pídele ayuda a tu compañero.
(Vraag je klasgenoot om hulp.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. Explicadles
(Leg het uit)
2. Pídele
(Vraag het hem)
3. Explícales
(Leg het ze uit)
4. Me envíes
(Je me stuurt)
5. Dale
(Geef hem)
6. Les pidáis
(Hen vragen)
7. Nos comuniquéis
(Jullie ons meedelen)
8. Ayúdale
(Help hem)