Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (11)

 El museo: Het museum (Spaans)

¿Te gustaría visitar el museo mañana?

Show

Zou je morgen het museum willen bezoeken? Show

El museo

Show

Het museum Show

 La exposición: De tentoonstelling (Spaans)

Dice que la exposición es sobre arte moderno.

Show

Hij zegt dat de tentoonstelling over moderne kunst gaat. Show

La exposición

Show

De tentoonstelling Show

 El arte: De kunst (Spaans)

Dice que el arte es impresionante.

Show

Hij zegt dat de kunst indrukwekkend is. Show

El arte

Show

De kunst Show

 Diferente: Anders (Spaans)

El museo es diferentísimo para los turistas.

Show

Het museum is heel anders voor toeristen. Show

Diferente

Show

Anders Show

 La discoteca: De discotheek (Spaans)

Dice que la discoteca está abierta en viernes.

Show

Hij zegt dat de discotheek op vrijdag open is. Show

La discoteca

Show

De discotheek Show

 La radio: De radio (Spaans)

Dice que la radio suena todo el día.

Show

Hij zegt dat de radio de hele dag aanstaat. Show

La radio

Show

De radio Show

 Sonar (dromen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Suena el violín en la exposición.

Show

De viool klinkt op de tentoonstelling. Show

Sonar

Show

Klinken Show

 El evento: Het evenement (Spaans)

El evento es en el teatro esta noche.

Show

Het evenement is vanavond in het theater. Show

El evento

Show

Het evenement Show

 La obra: Het kunstwerk (Spaans)

La obra es vista en el teatro cada viernes.

Show

Het kunstwerk is elke vrijdag in het theater te zien. Show

La obra

Show

Het kunstwerk Show

 La invitación: De uitnodiging (Spaans)

La invitación es para el concierto el viernes.

Show

De uitnodiging is voor het concert op vrijdag. Show

La invitación

Show

De uitnodiging Show

 El cantante: De zanger (Spaans)

La cantante encanta en el espectáculo.

Show

De zangeres betovert in de voorstelling. Show

El cantante

Show

De zanger Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Describe las actividades en las imágenes. (Beschrijf de activiteiten op de foto's.)
  2. Habla sobre tu arte y música favoritos. (Praat over je favoriete kunst en muziek.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Hay dos chicos viendo la televisión.

Er zijn twee jongens die televisie kijken.

Puedes ver a un artista trabajando en un proyecto artístico.

Je kunt een kunstenaar aan een kunstproject zien werken.

Me gusta la exposición de Picasso.

Ik houd van de tentoonstelling van Picasso.

¿A qué hora empieza el concierto?

Hoe laat begint het concert?

Voy a una exposición de arte moderno.

Ik ga naar een tentoonstelling over moderne kunst.

Me gusta el rock, pero también disfruto de un concierto de jazz.

Ik houd van rock, maar ik geniet ook van een jazzconcert.

...

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
año pasado. | es diferente | al del | El concierto
El concierto es diferente al del año pasado.
(Het concert is anders dan dat van vorig jaar.)
2.
en el | La obra | viernes. | es vista | teatro cada
La obra es vista en el teatro cada viernes.
(Het kunstwerk is elke vrijdag in het theater te zien.)
3.
la exposición | es sobre | arte moderno. | Dice que
Dice que la exposición es sobre arte moderno.
(Hij zegt dat de tentoonstelling over moderne kunst gaat.)
4.
música. | Las artistas | muy diferentes | tienen visiones | de la
Las artistas tienen visiones muy diferentes de la música.
(De kunstenaars hebben heel verschillende visies op muziek.)
5.
del museo | interesantes. | Las exposiciones | son muy
Las exposiciones del museo son muy interesantes.
(De tentoonstellingen van het museum zijn heel interessant.)
6.
prefieren | Los | teatro. | cantantes | el
Los cantantes prefieren el teatro.
(De zangers geven de voorkeur aan het theater.)
7.
el teatro | esta noche. | es en | El evento
El evento es en el teatro esta noche.
(Het evenement is vanavond in het theater.)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

El museo


Het museum

2

Diferente


Anders

3

La exposición


De tentoonstelling

4

El cantante


De zanger

5

El arte


De kunst

Oefening 4: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

he cantado, venimos, venís, vienen, han pintado, vengo, han cantado, han bailado

1.
... canciones en el museo.
(Ik heb liedjes gezongen in het museum.)
2.
Yo ... del museo de arte.
(Ik kom van het kunstmuseum.)
3.
Ellos ... a escuchar al cantante.
(Zij komen om naar de zanger te luisteren.)
4.
... en la exposición de arte moderno.
(Ze hebben gezongen op de tentoonstelling van moderne kunst.)
5.
... clásica en la exposición.
(Ze hebben klassiek gedanst op de tentoonstelling.)
6.
Vosotros ... a bailar a la discoteca.
(Jullie komen dansen in de discotheek.)
7.
Nosotros ... a ver la obra.
(Wij zijn gekomen om het stuk te zien.)
8.
... murales para la discoteca.
(Ze hebben muurschilderingen voor de discotheek geschilderd.)

Oefening 5: Voz pasiva con ser + participio

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Lijdende vorm met ser + participio

Toon vertaling Toon antwoorden

es estudiado, es pintado, es vista, es escuchada, es visitado, es mostrado

1.
El público ve la exposición -> La exposición ... por el público.
(De tentoonstelling wordt door het publiek bekeken.)
2.
En la discoteca se escucha la música -> La música ... en la discoteca.
(De muziek wordt gehoord in de discotheek.)
3.
En el museo se pinta el cuadro -> El cuadro ... en el museo.
(Het schilderij wordt in het museum geschilderd.)
4.
En el cine se ve la película -> La película ... en el cine.
(De film wordt in de bioscoop gezien.)
5.
Muchas personas visitan el museo -> El museo ... por muchas personas.
(Het museum wordt door veel mensen bezocht.)
6.
En muchas casas se ve la televisión -> La televisión ... en muchas casas.
(De televisie wordt in veel huizen bekeken.)
7.
En todo el mundo se estudia el arte -> El arte ... en todo el mundo.
(Kunst wordt over de hele wereld bestudeerd.)
8.
En el museo se muestra el arte -> El arte ... en el museo.
(De kunst wordt in het museum getoond.)

Oefening 6: El discurso indirecto: "Decir que"

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De indirecte rede: "Decir que"

Toon vertaling Toon antwoorden

dice que (él) va, dice que le, dice que (él), dice que (ella)

1.
Eva: "Canto bien". Eva ... canta bien.
(Eva: "Ik zing goed." Eva zegt dat zij goed zingt.)
2.
Juan: "Me gusta la música". Juan ... gusta la música.
(Juan: "Ik hou van muziek." Juan zegt dat hij van muziek houdt.)
3.
Ana: "Canto en el evento". Ana ... canta en el evento.
(Ana zegt dat zij op het evenement zingt.)
4.
Pedro: "Voy a la discoteca". Pedro ... va a la discoteca.
(Pedro: "Ik ga naar de discotheek". Pedro zegt dat hij naar de discotheek gaat.)
5.
Ana: "Me encanta el museo". Ana ... encanta el museo.
(Ana: "Ik hou van het museum". Ana zegt dat ze van het museum houdt.)
6.
Eva: "Recibo una invitación". Eva ... recibe una invitación.
(Eva: "Ik krijg een uitnodiging." Eva zegt dat ze een uitnodiging krijgt.)
7.
Juan: "Voy a la discoteca los viernes". Juan ... va a la discoteca los viernes.
(Juan: "Ik ga op vrijdag naar de discotheek." Juan zegt dat hij op vrijdag naar de discotheek gaat.)
8.
Juan: "Voy al concierto el viernes". Juan ... al concierto el viernes.
(Juan: "Ik ga vrijdag naar het concert." Juan zegt dat hij vrijdag naar het concert gaat.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Bailar dansen

Pretérito perfecto

Spaans Nederlands
yo he bailado ik heb gedanst
tú has bailado jij hebt gedanst
él/ella ha bailado hij/zij heeft gedanst
nosotros/nosotras hemos bailado wij hebben gedanst
vosotros/vosotras habéis bailado jullie hebben gedanst
ellos/ellas han bailado zij hebben gedanst

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Cantar zingen

Pretérito perfecto

Spaans Nederlands
yo he cantado ik heb gezongen
tú has cantado jij hebt gezongen
él/ella ha cantado hij/zij heeft gezongen
nosotros/nosotras hemos cantado wij hebben gezongen
vosotros/vosotras habéis cantado jullie hebben gezongen
ellos/ellas han cantado zij hebben gezongen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Venir komen

Presente

Spaans Nederlands
yo vengo ik kom
tú vienes jij komt
él/ella viene hij/zij komt
nosotros/nosotras venimos wij komen
vosotros/vosotras venís jullie komen
ellos/ellas vienen zij komen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Pintar schilderen

Pretérito perfecto

Spaans Nederlands
yo he pintado ik heb geschilderd
tú has pintado jij hebt geschilderd
él/ella ha pintado hij/zij heeft geschilderd
nosotros/nosotras hemos pintado wij hebben geschilderd
vosotros/vosotras habéis pintado jullie hebben geschilderd
ellos/ellas han pintado zij hebben geschilderd

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏