Spaans A1 module 3: Día a día (Dag tot dag)

Dit is leermodule 3 van 6 van ons Spaans A1 leerplan. Elke leermodule bevat 6 tot 8 hoofdstukken.

Leerdoelen:

  • Habla sobre tus actividades cotidianas. (Praat over je dagelijkse activiteiten.)
  • Hacer preguntas básicas. (Basisvragen stellen.)
  • Compras y adquisiciones. (Winkelen en kopen.)

Lessen (8)

A1:15 Alimentación diaria (Dagelijks eten)

Leerdoelen

  • Nombra los alimentos que consumimos diariamente. (Noem het voedsel dat we dagelijks consumeren.)
  • Dí lo que comes y bebes. (Vertel wat je eet en drinkt.)
  • Las conjunciones: "Y, e, o, ..." (De voegwoorden: "Y, e, o, ...")

A1:16 Rutinas diarias (Dagelijkse routines)

Leerdoelen

  • Habla sobre tu rutina diaria. (Praat over je dagelijkse routine.)
  • Hablar sobre hábitos. (Praat over gewoontes.)
  • Verbos y pronombres reflexivos (Reflexieve werkwoorden en voornaamwoorden)

A1:17 Cocinar y hornear (Koken en bakken)

Leerdoelen

  • Ingredientes básicos para cocinar (Basisingrediënten voor koken)
  • Expresando obligaciones (Verplichtingen uitdrukken)
  • Obligaciones - "Hay que, tener que, deber" (Verplichtingen - "Hay que, tener que, deber")

A1:18 Preguntar cosas (Dingen vragen)

Leerdoelen

  • Haz preguntas y responde. (Stel en beantwoord vragen.)
  • Aprende las palabras interrogativas. (Leer de vraagwoorden.)
  • Palabras interrogativas: "¿Qué?, ¿Quién?, ¿Cuál?, ..." (Vragende woorden: "¿Qué?, ¿Quién?, ¿Cuál?, ...")

A1:19 Precios y dinero (Prijzen en geld)

Leerdoelen

  • Hablar sobre dinero, divisas y métodos de pago. (Praat over geld, valuta's en betaalmethoden.)
  • Pide y di el precio en una tienda. (Vraag naar en zeg de prijs in een winkel.)
  • Adverbios de cantidad: "Mucho, poco, bastante,..." (Bijwoorden van hoeveelheid: "Mucho, poco, bastante, ...")

A1:20 Hacer la compra (Boodschappen doen)

Leerdoelen

  • Escribe una lista de la compra para alimentos y bebidas diarios. (Maak een boodschappenlijst voor dagelijkse voeding en drankjes.)
  • Pregunta a un dependiente sobre un producto en el supermercado. (Vraag een winkelmedewerker naar een product in de supermarkt.)
  • Verbos con cambios de raíz: "e → i, e → ie, ..." (Werkwoorden met stamverandering: "e → i, e → ie, ...")

A1:21 En la tienda de ropa (In de kledingwinkel)

Leerdoelen

  • Describe la ropa de diario. (Beschrijf alledaagse kleding.)
  • Preguntar por disponibilidad en una tienda de ropa. (Vraag naar beschikbaarheid in een kledingwinkel.)
  • Pide tu talla. (Vraag om uw maat.)
  • Los verbos modales: "Deber, poder, querer,..." (De modale werkwoorden: "Deber, poder, querer, ...")

A1:22 Partes del cuerpo (Lichaamsdelen)

Leerdoelen

  • Conoce las partes básicas del cuerpo. (Leer de basis lichaamsdelen kennen.)
  • Frases básicas para describir tu salud. (Basiszinnen om uw gezondheid te beschrijven.)
  • El plural de los sustantivos (Het meervoud van zelfstandige naamwoorden)