A1.21.2 Modale werkwoorden (moeten, kunnen, willen...)
Modale werkwoorden drukken houdingen en behoeften uit met betrekking tot de acties die het onderwerp in de zin uitvoert.
Gramática: Los verbos modales (deber, poder, querer...)
A1 Spaans Modal verbs
Niveau: A1
Module 3: Día a día (Dag tot dag)
Les 21: Ropa (Kleding)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten
Audio en video
- Modale werkwoorden worden gevolgd door een infinitief.
Verbo Modal | Ejemplo |
---|---|
Saber | Ella sabe combinar la falda. (Zij kan de rok combineren.) |
Poder | ¿Puedes cambiar los pantalones? (Kun je de broek ruilen?) |
Soler | Nosotros solemos llevar el jersey en invierno. (Wij dragen gewoonlijk een trui in de winter.) |
Deber | Él debe planchar el traje. (Hij moet strijken het pak.) |
Querer | Ellas quieren probarse los vestidos. (Zij willen passen de jurken.) |
Oefening 1: Modale werkwoorden (moeten, kunnen, willen...)
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingdebes, suelo, suele, podéis, sabe, puedes, saben, quieres, quiere , debe
1. Soler: Yo ... ponerme las zapatillas.
2. Poder: ¿Vosotros ... lavar la camiseta?
3. Deber: Tú ... llevar camisa a la boda.
4. Poder: ¿Tú ... coser la falda?
5. Saber: Ellos no ... ponerse el gorro.
6. Soler: Él ... llevar gafas.
7. Deber: Ella ... comprar un cinturón.
8. Querer: ¿Tú ... elegir el vestido?
9. Saber: Ella ... andar en zapatos de tacón.
10. Querer: Él ... devolver las botas.
Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.
Toon vertaling
1.
Podéis
|
(Kunnen jullie) |
2.
Quiere
|
(Hij wil) |
3.
Debe
|
(Moet) |
4.
Debes
|
(Je moet) |
5.
Suele
|
(Hij pleegt) |
6.
Quieres
|
(Wil je) |
7.
Sabe
|
(Zij weet) |
8.
Saben
|
(Weten) |