A2.24.2 Het positieve en het negatieve uitdrukken
Wanneer we willen uitdrukken of iets positief of negatief is in het Spaans, gebruiken we uitdrukkingen zoals "está bien" of "es bueno" voor het positieve en "está mal" of "es malo" voor het negatieve.
Gramática: Expresar lo positivo y lo negativo
A2 Spaans Positief en negatief uiten
Niveau: A2
Module 4: Trabajar y estudiar (Werk en studie)
Les 24: Hacer un intercambio (Op uitwisseling gaan)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten
Audio en video
- Gebruik "está bien" of "está mal" om oordelen te uiten over specifieke situaties of acties.
- Gebruik "es bueno" of "es malo" om algemene meningen over iets uit te drukken.
- Gebruik deze uitdrukkingen gevolgd door een infinitief of een bijzin.
Expresión | Ejemplo |
---|---|
está bien | Hacer un intercambio está bien porque tienes la oportunidad de estudiar un nuevo idioma. (Een uitwisseling doen is goed omdat je de kans hebt om een nieuwe taal te leren.) |
está mal | Está mal mandar documentos importantes sin leerlos primero. (Het is verkeerd om belangrijke documenten te versturen zonder ze eerst te lezen.) |
es bueno | Es bueno mandar los documentos a tiempo. (Het is goed om de documenten op tijd te versturen.) |
es malo | Es malo no usar oportunidades importantes. (Het is slecht om geen belangrijke kansen te benutten.) |
Uitzonderingen!
- We kunnen het werkwoord "ser" niet gebruiken met "bien" of "mal" noch het werkwoord "estar" met "bueno" of "malo".
Oefening 1: Het positieve en het negatieve uitdrukken
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingEs bueno, Está mal, Es malo, Está bien
1. Positivo (estar): ... aprovechar cada oportunidad de hacer nuevos amigos durante tu aventura en el extranjero.
2. Positivo (estar): ... mandar un correo de agradecimiento después de recibir la beca.
3. Positivo (ser): ... confirmar todos los detalles de viaje antes de salir al extranjero.
4. Negativo (estar): ... no comunicarte con tus compañeros de intercambio sobre los planes de la aventura.
5. Negativo (estar): ... viajar sin confirmar la reserva de tu alojamiento.
6. Positivo (estar): ... aprender un nuevo idioma antes de participar en un intercambio cultural.
7. Positivo (ser): ... probar nuevas comidas cuando estás en un intercambio cultural.
8. Positivo (estar): ... aprovechar la oportunidad de la beca para estudiar en el extranjero.
9. Negativo (ser): ... no aprovechar la oportunidad de practicar el idioma durante tu intercambio.
10. Negativo (estar): ... no prepararse antes de una aventura en un país extranjero.
Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.
Toon vertaling
1.
Está mal
|
(Het is fout) |
2.
Está bien
|
(Het is goed) |
3.
Es malo
|
(Het is slecht) |
4.
Es bueno
|
(Het is goed) |