De betrekkelijke "que"

Que wordt gebruikt in betrekkelijke zinnen om meer informatie te geven over het zelfstandig naamwoord.

Gramática: El relativo "que"

A2 Spaans Wat

Niveau: A2

Module 4: Estilo de vida (Levensstijl)

Les 28: Comida y hábitos saludables (Gezonde voeding en gewoontes)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio met vertalingen
Audio met vertalingen

  1. De betrekkelijke bijzin met "que" staat altijd samen met het zelfstandig naamwoord waarop het betrekking heeft.
  2. "Que" verwijst naar dingen of personen.
  3. Het wordt gevormd door: zelfstandig naamwoord + "que" + werkwoord + bijzin.

 

SustantivoSustantivo = que relativoEjemplo
La meriendaQue + verbo + subordinadaLa merienda que comí en el restaurante fue saludable. (Het tussendoortje dat ik in het restaurant at was gezond.)
El refrescoQue + verbo + subordinadaEl refresco que bebimos ayer estuvo bien. (De frisdrank die we gisteren dronken was goed.)
El menúQue + verbo + subordinadaEl menú que queremos tiene verduras. (Het menu dat we willen heeft groenten.)
Mi amigaQue + verbo + subordinada Mi amiga, que me ha recomendado esta dieta también, me ha mostrado unos ejercicios. (Mijn vriendin, die me dit dieet ook heeft aanbevolen, heeft me enkele oefeningen laten zien.)

 

Oefening 1: El relativo "que"

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

Beber (Yo), Comer (Ellos), Tomar (Nosotros), que ha preparado, Hacer (Tú), que haces, que bebí, Preparar (Ella), Preparar (Vosotros): , Seguir (Yo), que necesito, que comieron, que tomamos, Necesito (Yo), que preparasteis, que sigo

1.
... :La dieta ... me ayuda a sentirme más saludable.
(Het dieet dat ik volg helpt me om me gezonder te voelen.)
2.
...: El ejercicio... todos los días te ayuda sentirte mejor.
(De oefening die je elke dag doet helpt je je beter te voelen.)
3.
...La comida ... ayer estaba deliciosa.
(De maaltijd die jullie gisteren hebben bereid was heerlijk.)
4.
...: La merienda ... a media tarde fue muy ligera.
(Het tussendoortje dat zij halverwege de middag aten was erg licht.)
5.
...: El refresco ... ayer me hizo sentir mal.
(De frisdrank die ik gisteren dronk, maakte me ziek.)
6.
...: El menú ... para esta semana tiene muchas verduras.
(Het menu dat ze voor deze week heeft bereid, bevat veel groenten.)
7.
...: La bebida ... después del entrenamiento fue energética.
(De drank die we na de training namen was energiek.)
8.
...:El ingrediente ... para la receta es aceite de oliva.
(Het ingrediënt dat ik nodig heb voor het recept is olijfolie.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Necesito (Yo)


Ik heb nodig

2

que tomamos


die we drinken

3

Comer (Ellos)


Zij eten

4

Practicar (Ella)


Zij beoefent