A1.26: Zintuigen en waarnemen

Sentidos y percepción

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

A1.26.1 Lectura

Spa Natural Valencia – ¡Relájate con los 5 Sentidos!

Spa Natural Valencia – Ontspan met je 5 zintuigen!


Woordenschat (15)

 Claro: helder (Spaans)

Claro

Show

Helder Show

 Oscuro: donker (Spaans)

Oscuro

Show

Donker Show

 Dulce: zoet (Spaans)

Dulce

Show

Zoet Show

 Salado: zout (Spaans)

Salado

Show

Zout Show

 Ácido: zuur (Spaans)

Ácido

Show

Zuur Show

 Amargo: bitter (Spaans)

Amargo

Show

Bitter Show

 Suave: zacht (Spaans)

Suave

Show

Zacht Show

 Duro: hard (Spaans)

Duro

Show

Hard Show

 El ruido: het geluid (Spaans)

El ruido

Show

Het geluid Show

 El silencio: de stilte (Spaans)

El silencio

Show

De stilte Show

 Fétido: steil (Spaans)

Fétido

Show

Steil Show

 Oler (ruiken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Oler

Show

Ruiken Show

 Oír (horen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Oír

Show

Horen Show

 El olor: de geur (Spaans)

El olor

Show

De geur Show

 La voz: de stem (Spaans)

La voz

Show

De stem Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
el té | de ayer? | amargo que | es más | ¿Este café
¿Este café es más amargo que el té de ayer?
(Is deze koffie bitterder dan de thee van gisteren?)
2.
la calle. | que en | sala es | La música | menos fuerte | en esta
La música en esta sala es menos fuerte que en la calle.
(De muziek in deze zaal is minder hard dan op straat.)
3.
su compañero. | es más | del cantante | clara que | La voz | la de
La voz del cantante es más clara que la de su compañero.
(De stem van de zanger is helderder dan die van zijn collega.)
4.
del supermercado. | El pan | tan duro | panadería es | de esta | como el
El pan de esta panadería es tan duro como el del supermercado.
(Het brood van deze bakkerij is net zo hard als dat van de supermarkt.)
5.
es más | que compré. | ácida que | Esta naranja | la manzana
Esta naranja es más ácida que la manzana que compré.
(Deze sinaasappel is zuurder dan de appel die ik kocht.)
6.
primavera que en | invierno. | más suave en | El olor de | las flores es
El olor de las flores es más suave en primavera que en invierno.
(De geur van de bloemen is zachter in de lente dan in de winter.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Este café es más amargo que el té. (Deze koffie is bitterder dan thee.)
El olor a jazmín por la mañana es más suave que por la tarde. (De geur van jasmijn in de ochtend is zachter dan in de middag.)
La voz de Ana es tan clara como la de su hermana. (Ana's stem is net zo helder als die van haar zus.)
El ruido del tráfico es menos intenso que el del aeropuerto. (Het verkeerslawaai is minder intens dan dat van de luchthaven.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Classificeer deze woorden in twee categorieën op basis van of ze te maken hebben met smaken of met geluiden en geuren om hun betekenis te oefenen.

Sabores

Sonidos y olores

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

La voz


De stem

2

Ácido


Zuur

3

Oír


Horen

4

Fétido


Steil

5

El olor


De geur

Ejercicio 5: Ejercicio de conversación

Instrucción:

  1. Describe lo opuesto en las imágenes usando comparativos (más que, tan como, menos que). (Beschrijf de tegenstelling in de afbeeldingen met vergelijkingen (meer dan, zo ... als, minder dan).)
  2. Pregunta a la persona sentada a tu lado si prefiere comida dulce o salada, bebidas dulces o amargas,... (Vraag aan de persoon die naast je zit of ze de voorkeur geven aan zoet of zout eten, zoete of bittere dranken,...)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

El café es más amargo que el té.

Koffie is bitterder dan thee.

Una manzana es más dura que un plátano.

Een appel is harder dan een banaan.

Las flores huelen mejor que los calcetines.

Bloemen ruiken beter dan sokken.

La comida salada sabe tan bien como la comida dulce.

Zout voedsel smaakt net zo goed als zoet voedsel.

¿Prefieres el olor del café o del té?

Heb je liever de geur van koffie of thee?

Prefiero el aroma amargo del café.

Ik geef de voorkeur aan de bittere geur van koffie.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Cuando entro en la cocina, siempre ___ el aroma del café.

(Wanneer ik de keuken binnenkom, ___ ik altijd het aroma van koffie.)

2. En esta oficina, ___ constantemente el ruido de las teclas.

(Op dit kantoor ___ ik constant het geluid van de toetsen.)

3. La naranja ___ más ácida que la manzana.

(De sinaasappel ___ zuurder dan de appel.)

4. Este queso ___ peor que el otro que compré ayer.

(Deze kaas ___ slechter dan die andere die ik gisteren heb gekocht.)

Oefening 8: Een dag op de markt

Instructie:

Esta mañana, cuando (Oler - Presente) el pan fresco en la panadería, me doy cuenta de que este es más dulce que el del supermercado. Mientras (Oír - Presente) a los vendedores hablar y reír, (Oler - Presente) las frutas maduras muy bien. También nos dice el tendero que esta naranja (Ser - Presente) menos ácida que la del otro puesto. Nosotros (Oír - Presente) el ruido de la plaza, que (Estar - Presente) más animada que ayer. Finalmente, cuando salgo, (Oler - Presente) el aroma suave de las flores y pienso que Madrid (Ser - Presente) más bonito en primavera.


Vanmorgen, wanneer ik het verse brood in de bakkerij ruik , besef ik dat dit zoeter is dan dat van de supermarkt. Terwijl ik de verkopers hoor praten en lachen, ruiken de rijpe vruchten erg goed. De winkelier vertelt ons ook dat deze sinaasappel minder zuur is dan die van de andere kraam. Wij horen het geluid van het plein, dat drukker is dan gisteren. Uiteindelijk, wanneer ik vertrek, ruik ik het zachte aroma van de bloemen en denk ik dat Madrid mooier is in de lente.

Werkwoordschema's

Oler - Ruiken

Presente

  • yo huelo
  • tú hueles
  • él/ella/Ud. huele
  • nosotros/nosotras olemos
  • vosotros/vosotras oléis
  • ellos/ellas/Uds. huelen

Oír - Horen

Presente

  • yo oigo
  • tú oyes
  • él/ella/Ud. oye
  • nosotros/nosotras oímos
  • vosotros/vosotras oís
  • ellos/ellas/Uds. oyen

Ser - Zijn

Presente

  • yo soy
  • tú eres
  • él/ella/Ud. es
  • nosotros/nosotras somos
  • vosotros/vosotras sois
  • ellos/ellas/Uds. son

Estar - Zijn

Presente

  • yo estoy
  • tú estás
  • él/ella/Ud. está
  • nosotros/nosotras estamos
  • vosotros/vosotras estáis
  • ellos/ellas/Uds. están

Oefening 9: Los adjetivos comparativos: "Más + adjetivo + que," ...

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden: "Más + adjetivo + que," ...

Toon vertaling Toon antwoorden

más, tan, menos

1.
El plátano es ... duro que la manzana.
(De banaan is minder hard dan de appel.)
2.
En verano, la casa es ... fresca que en invierno.
(In de zomer is het huis koeler dan in de winter.)
3.
La noche es ... ruidosa que el día.
(De nacht is minder lawaaierig dan de dag.)
4.
El café sin azúcar es ... amargo que el café con azúcar.
(Koffie zonder suiker is bitterder dan koffie met suiker.)
5.
El azúcar es ... dulce como la fruta.
(De suiker is even zoet als het fruit.)
6.
La noche es ... oscura que el día.
(De nacht is donkerder dan de dag.)
7.
El queso es ... salado que las frutas.
(Kaas is zouter dan fruit.)
8.
La biblioteca es ... silenciosa como la noche.
(De bibliotheek is net zo stil als de nacht.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.26.3 Gramática

Los adjetivos comparativos: "Más + adjetivo + que," ...

Vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden: "Más + adjetivo + que," ...


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Oler ruiken

Presente

Spaans Nederlands
(yo) huelo ik ruik
(tú) hueles jij ruikt
(él/ella) huele hij/zij ruikt
(nosotros/nosotras) olemos wij ruiken
(vosotros/vosotras) oléis jullie ruiken
(ellos/ellas) huelen zij ruiken

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Oír horen

Presente

Spaans Nederlands
(yo) oigo ik hoor
(tú) oyes jij hoort
(él/ella) oye hij/zij hoort
(nosotros/nosotras) oímos wij horen
(vosotros/vosotras) oís jullie horen
(ellos/ellas) oyen zij horen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏