Luister- en leesmateriaal
Oefen woordenschat in context met echte materialen.
Woordenschat (12) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Classificeer deze woorden in twee groepen op basis van het lichaamsdeel waartoe ze behoren: hoofd of ledematen.
Partes de la cabeza
Extremidades
Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
La nariz
De neus
2
Las piernas
De benen
3
Los pies
De voeten
4
La cabeza
Het hoofd
5
La boca
De mond
Ejercicio 5: Ejercicio de conversación
Instrucción:
- Nombra las partes del cuerpo. (Noem de lichaamsdelen.)
- Describe dónde te duele. (Beschrijf waar het pijn doet.)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Oefening 6: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 7: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Yo siempre ___ cuido las manos para evitar que se sequen.
(Ik ___ zorg altijd voor mijn handen om te voorkomen dat ze uitdrogen.)2. Tú debes ___ lavar la cara antes de dormir para tener una piel sana.
(Jij moet ___ je gezicht wassen voor het slapen om een gezonde huid te hebben.)3. Él ___ siente un poco cansado porque camina mucho todos los días.
(Hij ___ voelt zich een beetje moe omdat hij elke dag veel loopt.)4. Nosotros ___ que descansar las piernas después de tanto trabajo.
(Wij ___ moeten de benen laten rusten na zoveel werk.)Oefening 8: Een bezoek aan de dokter om voor het lichaam te zorgen
Instructie:
Werkwoordschema's
Levantarse - Opstaan
Presente
- yo me levanto
- tú te levantas
- él/ella/Ud. se levanta
- nosotros/as nos levantamos
- vosotros/as os levantáis
- ellos/ellas/Uds. se levantan
Tener - Hebben
Presente
- yo tengo
- tú tienes
- él/ella/Ud. tiene
- nosotros/as tenemos
- vosotros/as tenéis
- ellos/ellas/Uds. tienen
Usar - Gebruiken
Presente
- yo uso
- tú usas
- él/ella/Ud. usa
- nosotros/as usamos
- vosotros/as usáis
- ellos/ellas/Uds. usan
Sentir - Voelen
Presente
- yo siento
- tú sientes
- él/ella/Ud. siente
- nosotros/as sentimos
- vosotros/as sentís
- ellos/ellas/Uds. sienten
Explicar - Uitleggen
Presente
- yo explico
- tú explicas
- él/ella/Ud. explica
- nosotros/as explicamos
- vosotros/as explicáis
- ellos/ellas/Uds. explican
Comer - Eten
Presente de subjuntivo
- yo coma
- tú comas
- él/ella/Ud. coma
- nosotros/as comamos
- vosotros/as comáis
- ellos/ellas/Uds. coman
Recomendar - Aanraden
Presente
- yo recomiendo
- tú recomiendas
- él/ella/Ud. recomienda
- nosotros/as recomendamos
- vosotros/as recomendáis
- ellos/ellas/Uds. recomiendan
Oefening 9: El plural de los sustantivos
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Het meervoud van zelfstandige naamwoorden
Toon vertaling Toon antwoordencuellos, brazos, narices, cuerpos, ojos, bocas, cabezas, orejas
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.