Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (16)

 Rojo: Rood (Spaans)

Me gusta el color rojo.

Show

Ik hou van de kleur rood. Show

Rojo

Show

Rood Show

 Blanco: het wit (Spaans)

No me gusta el color blanco.

Show

Ik houd niet van de kleur wit. Show

Blanco

Show

Het wit Show

 Negro: het zwart (Spaans)

Me gusta el color negro.

Show

Ik houd van de kleur zwart. Show

Negro

Show

Het zwart Show

 Gris: het grijs (Spaans)

La gata es gris y me gusta su color.

Show

De kat is grijs en ik vind haar kleur mooi. Show

Gris

Show

Het grijs Show

 Azul: Blauw (Spaans)

Me gusta el color azul.

Show

Ik hou van de kleur blauw. Show

Azul

Show

Blauw Show

 Amarillo: Geel (Spaans)

No me gusta la silla amarilla.

Show

Ik houd niet van de gele stoel. Show

Amarillo

Show

Geel Show

 Verde: Groen (Spaans)

Me gusta el color verde.

Show

Ik houd van de kleur groen. Show

Verde

Show

Groen Show

 Marrón: bruin (Spaans)

El color marrón no me gusta mucho.

Show

Ik hou niet zo van de kleur bruin. Show

Marrón

Show

Bruin Show

 Rosa: roze (Spaans)

La mesa es de color rosa.

Show

De tafel is roze. Show

Rosa

Show

Roze Show

 Naranja: Oranje (Spaans)

Me gusta el color naranja.

Show

Ik hou van de kleur oranje. Show

Naranja

Show

Oranje Show

 Violeta: paars (Spaans)

Me gusta el color violeta de mi camisa.

Show

Ik vind de violette kleur van mijn shirt mooi. Show

Violeta

Show

Paars Show

 Gustar (bevallen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

¿Te gusta el regalo?

Show

Vind je het cadeau leuk? Show

Gustar

Show

Bevallen Show

 El color: De kleur (Spaans)

El color rojo me gusta mucho.

Show

De kleur rood vind ik erg mooi. Show

El color

Show

De kleur Show

 Maquillarse (zich opmaken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Nosotros nos maquillamos juntos para el evento.

Show

Wij maken ons samen op voor het evenement. Show

Maquillarse

Show

Zich opmaken Show

 Pintarse (zich schilderen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ellos se pintan para el evento.

Show

Zij maken zich op voor het evenement. Show

Pintarse

Show

Zich schilderen Show

 Odiar (haten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Odio el color marrón.

Show

Ik haat de kleur bruin. Show

Odiar

Show

Haten Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Describe los colores de la ropa. (Beschrijf de kleuren van de kleding.)
  2. Describe el color de pelo de cada persona. (Beschrijf de haarkleur van elke persoon.)
  3. Describe tu propia apariencia. (Beschrijf je eigen uiterlijk.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Los zapatos son blancos.

De schoenen zijn wit.

Tiene el pelo castaño.

Zij heeft bruin haar.

La mujer lleva un traje amarillo.

De vrouw draagt een gele jurk.

Ella tiene el pelo rubio.

Zij heeft blond haar.

Llevo una blusa morada.

Ik draag een paarse blouse.

Alice lleva botas negras.

Alice draagt zwarte laarzen.

Ella lleva un par de vaqueros.

Zij draagt een spijkerbroek.

...

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
verdes. | manzanas | son | Las
Las manzanas son verdes.
(De appels zijn groen.)
2.
mucho. | marrón no | me gusta | El color
El color marrón no me gusta mucho.
(Ik hou niet zo van de kleur bruin.)
3.
silla | amarilla. | me | No | la | gusta
No me gusta la silla amarilla.
(Ik houd niet van de gele stoel.)
4.
es | azul. | La | taza
La taza es azul.
(De kop is blauw.)
5.
bonitas. | son grises | y muy | Las gatas
Las gatas son grises y muy bonitas.
(De poezen zijn grijs en erg mooi.)
6.
rosas. | del | jardín | flores | Las | son
Las flores del jardín son rosas.
(De bloemen in de tuin zijn roze.)
7.
marronísima. | La | pared | es
La pared es marronísima.
(De muur is heel erg bruin.)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Blanco


Het wit

2

Amarillo


Geel

3

Azul


Blauw

4

Violeta


Paars

5

Pintarse


Zich schilderen

Oefening 4: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

te gusta, se pintan, os gusta, te pintas, me pinto, me gusta, les gusta, se maquillan

1.
Ellos ... para la obra de teatro.
(Zij maken zich op voor het toneelstuk.)
2.
Yo ... la cara.
(Ik maak mijn gezicht op.)
3.
¿Tú ... las uñas?
(Lak jij je nagels?)
4.
¿... el regalo?
(Vind je het cadeau leuk?)
5.
A ellos ... viajar por varios países.
(Zij houden ervan om naar verschillende landen te reizen.)
6.
Ellos ... para el evento.
(Zij maken zich op voor het evenement.)
7.
A vosotros ... ver a vuestros amigos.
(Jullie vinden het leuk om jullie vrienden te zien.)
8.
A mi ... la comida familiar.
(Ik hou van familiemaaltijden.)

Oefening 5: Expresar gustos y disgustos: (no) me gusta

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

no les gusta, te gustan, no os gusta, le gusta, no le gustan, me gustan, me gusta, os gusta

1. Gustar:
A vosotros ... muchas cosas.
(Jullie houden van veel dingen.)
2. No gustar:
A vosotros ... el color violeta.
(Jullie houden niet van de kleur paars.)
3. Gustar:
A mí ... las mujeres con labios rojos.
(Ik hou van vrouwen met rode lippen.)
4. Gustar:
A tí ... todos los colores.
(Jij houdt van alle kleuren.)
5. No gustar:
A ellos ... llevar ropa negra.
(Zij dragen niet graag zwarte kleding.)
6. No gustar:
A él ... los frutos rojos.
(Hij houdt niet van rood fruit.)
7. Gustar:
A ella ... maquillarse.
(Zij vindt het leuk om make-up te dragen.)
8. Gustar:
A mí ... el color rosa.
(Ik vind de kleur roze leuk.)

Lesvoorbereiding / huiswerk

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.24.3 Gramática

Expresar gustos y disgustos: (no) me gusta

Voorkeuren en afkeren uitdrukken: (no) me gusta


Uitgebreide vocabulaire tabel

Kernwoordenschat (16): Werkwoorden: 4, Bijvoeglijke naamwoorden: 11, Zelfstandige naamwoorden: 1,
Contextwoordenschat: 6

Spaans Nederlands
Amarillo Geel
Azul Blauw
Azules Blauw
Blanca Witte
Blanco Het wit
Colores Kleuren
El color De kleur
Gris Het grijs
Gustar Bevallen
Maquillarse Zich opmaken
Marrones Bruin
Marrón Bruin
Naranja Oranje
Negro Zwart
Odiar Haten
Pintarse Zich schilderen
Rojo Rood
Rojos Rood
Rosa Roze
Rosas Roze
Verde Groen
Violeta Paars

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Maquillarse zich opmaken

Presente

Spaans Nederlands
yo me maquillo ik maak me op
tú te maquillas jij maakt je op
él/ella se maquilla hij maakt zich op
nosotros/nosotras nos maquillamos wij maken ons op
vosotros/vosotras os maquilláis jullie maken jullie op
ellos/ellas se maquillan zij maken zich op

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Pintarse zich schilderen

Presente

Spaans Nederlands
yo me pinto ik schilder me
tú te pintas jij schildert je
él/ella se pinta hij schildert zich
nosotros/nosotras nos pintamos wij schilderen ons
vosotros/vosotras os pintáis jullie schilderen je
ellos/ellas se pintan zij schilderen zich

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Gustar bevallen

Presente

Spaans Nederlands
yo me gusta ik beval
tú te gusta jij bevalt
él/ella le gusta hij houdt van
nosotros/nosotras nos gusta wij bevallen
vosotros/vosotras os gusta jullie bevallen
ellos/ellas les gusta zij bevalt

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Odiar haten

Presente

Spaans Nederlands
yo odio ik haat
tú odias jij haat
él/ella odia hij/zij haat
nosotros/nosotras odiamos wij haten
vosotros/vosotras odiáis jullie haten
ellos/ellas odian zij haten

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏