A1.24: Kleuren

Colores

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (15)

 Rojo: Rood (Spaans)

Rojo

Show

Rood Show

 Blanco: het wit (Spaans)

Blanco

Show

Het wit Show

 Negro: het zwart (Spaans)

Negro

Show

Het zwart Show

 Gris: het grijs (Spaans)

Gris

Show

Het grijs Show

 Azul: Blauw (Spaans)

Azul

Show

Blauw Show

 Amarillo: Geel (Spaans)

Amarillo

Show

Geel Show

 Verde: Groen (Spaans)

Verde

Show

Groen Show

 Marrón: bruin (Spaans)

Marrón

Show

Bruin Show

 Rosa: roze (Spaans)

Rosa

Show

Roze Show

 Naranja: Oranje (Spaans)

Naranja

Show

Oranje Show

 Violeta: paars (Spaans)

Violeta

Show

Paars Show

 Gustar (bevallen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Gustar

Show

Bevallen Show

 El color: De kleur (Spaans)

El color

Show

De kleur Show

 Maquillarse (zich opmaken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Maquillarse

Show

Zich opmaken Show

 Odiar (haten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Odiar

Show

Haten Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
mucho el | muy tranquilo. | color azul | porque es | Me gusta
Me gusta mucho el color azul porque es muy tranquilo.
(Ik hou erg van de kleur blauw omdat het heel kalm is.)
2.
o blanca. | No me | ropa marrón; | ropa negra | gusta la | prefiero la
No me gusta la ropa marrón; prefiero la ropa negra o blanca.
(Ik houd niet van bruine kleding; ik geef de voorkeur aan zwarte of witte kleding.)
3.
verdes? | o los | ¿Te gustan | más los | coches rojos
¿Te gustan más los coches rojos o los verdes?
(Hou je meer van rode of groene auto's?)
4.
el rosa y | el violeta. | colores suaves, como | A ella le | gusta maquillarse con
A ella le gusta maquillarse con colores suaves, como el rosa y el violeta.
(Zij houdt ervan zich op te maken met zachte kleuren, zoals roze en violet.)
5.
el té verde, | naranja. | el zumo de | pero nos encanta | No nos gusta
No nos gusta el té verde, pero nos encanta el zumo de naranja.
(We houden niet van groene thee, maar we zijn dol op sinaasappelsap.)
6.
o solo | con uno? | ¿Os gusta | pintar con | muchos colores
¿Os gusta pintar con muchos colores o solo con uno?
(Houden jullie ervan om met veel kleuren te schilderen of alleen met één?)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

No me gusta el color amarillo porque es muy brillante. (Ik hou niet van de kleur geel omdat het erg fel is.)
Me gusta mucho la ropa verde porque es elegante y sencilla. (Ik hou heel veel van groene kleding omdat het elegant en eenvoudig is.)
Ella se maquilla con colores rosas para resaltar su piel. (Zij make-upt zich met roze kleuren om haar huid te accentueren.)
Odio el color gris en la decoración porque me parece triste. (Ik haat de kleur grijs in de decoratie omdat het droevig lijkt.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Classificeer deze woorden in twee groepen volgens basiskleuren en samengestelde of specifieke kleuren.

Colores básicos

Colores compuestos y específicos

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Rosa


Roze

2

Naranja


Oranje

3

Verde


Groen

4

Blanco


Het wit

5

Maquillarse


Zich opmaken

Ejercicio 5: Ejercicio de conversación

Instrucción:

  1. Describe los colores de la ropa. (Beschrijf de kleuren van de kleding.)
  2. Describe el color de pelo de cada persona. (Beschrijf de haarkleur van elke persoon.)
  3. Describe tu propia apariencia. (Beschrijf je eigen uiterlijk.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Los zapatos son blancos.

De schoenen zijn wit.

Tiene el pelo castaño.

Zij heeft bruin haar.

La mujer lleva un traje amarillo.

De vrouw draagt een gele jurk.

Ella tiene el pelo rubio.

Zij heeft blond haar.

Llevo una blusa morada.

Ik draag een paarse blouse.

Alice lleva botas negras.

Alice draagt zwarte laarzen.

Ella lleva un par de vaqueros.

Zij draagt een spijkerbroek.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. ___ el color azul porque es tranquilo y bonito.

(___ de kleur blauw omdat het rustig en mooi is.)

2. No ___ el color rojo, prefiero los tonos más suaves.

(Ik ___ niet van de kleur rood, ik geef de voorkeur aan zachtere tinten.)

3. Nos ___ mucho la pintura verde en la oficina porque da energía.

(We ___ erg van de groene verf op kantoor omdat het energie geeft.)

4. ¿___ normalmente con colores suaves para ir al trabajo?

(___ je normaal gesproken op met zachte kleuren om naar het werk te gaan?)

Oefening 8: De kleuren thuis ontdekken

Instructie:

Esta mañana, yo (Maquillarse - Presente) antes de salir a trabajar. Me gusta mucho el color azul, porque es tranquilo y profesional. A mi compañero de oficina no (Gustar - Presente) el color rojo, pero él (Amar - Presente) el verde porque le recuerda a la naturaleza. En la reunión, nosotros (Maquillarse - Presente) ligeramente para estar presentables. A veces, algunas personas (Odiar - Presente) los colores muy brillantes, pero a mí me encantan. ¿Y tú, qué colores (Gustar - Presente) para tu ropa?


Vanmorgen breng ik make-up aan voordat ik naar mijn werk ga. Ik houd erg van de kleur blauw, omdat het rustig en professioneel is. Mijn collega op kantoor houdt niet van rood, maar hij houdt van groen omdat het hem aan de natuur herinnert. Tijdens de vergadering brengen wij licht make-up aan om er verzorgd uit te zien. Soms haten sommige mensen hele felle kleuren, maar ik vind ze geweldig. En jij, van welke kleuren houd jij voor je kleding?

Werkwoordschema's

Maquillarse - Maquillarse

Presente

  • yo me maquillo
  • tú te maquillas
  • él/ella/Ud. se maquilla
  • nosotros nos maquillamos
  • vosotros os maquilláis
  • ellos/ellas/Uds. se maquillan

Gustar - Gustar

Presente

  • me gusta
  • te gusta
  • le gusta
  • nos gusta
  • os gusta
  • les gusta

Odiar - Odiar

Presente

  • yo odio
  • tú odias
  • él/ella/Ud. odia
  • nosotros odiamos
  • vosotros odiáis
  • ellos/ellas/Uds. odian

Amar - Amar

Presente

  • yo amo
  • tú amas
  • él/ella/Ud. ama
  • nosotros amamos
  • vosotros amáis
  • ellos/ellas/Uds. aman

Oefening 9: Expresar gustos y disgustos: (no) me gusta

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Uitdrukken van voorkeuren en afkeuren: (no) me gusta

Toon vertaling Toon antwoorden

no les gusta, te gustan, no os gusta, le gusta, no le gustan, me gustan, me gusta, os gusta

1. Gustar:
A vosotros ... muchas cosas.
(Jullie houden van veel dingen.)
2. No gustar:
A vosotros ... el color violeta.
(Jullie houden niet van de kleur paars.)
3. Gustar:
A mí ... las mujeres con labios rojos.
(Ik hou van vrouwen met rode lippen.)
4. Gustar:
A tí ... todos los colores.
(Jij houdt van alle kleuren.)
5. No gustar:
A ellos ... llevar ropa negra.
(Zij houden er niet van om zwarte kleding te dragen.)
6. No gustar:
A él ... los frutos rojos.
(Hij houdt niet van rood fruit.)
7. Gustar:
A ella ... maquillarse.
(Ze houdt ervan zich op te maken.)
8. Gustar:
A mí ... el color rosa.
(Ik houd van de kleur roze.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.24.3 Gramática

Expresar gustos y disgustos: (no) me gusta

Uitdrukken van voorkeuren en afkeuren: (no) me gusta


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Maquillarse zich opmaken

Presente

Spaans Nederlands
(yo) me maquillo ik maak me op
(tú) te maquillas jij maakt je op
(él/ella) se maquilla hij/zij maakt zich op
(nosotros/nosotras) nos maquillamos wij maken ons op
(vosotros/vosotras) os maquilláis jullie maken zich op
(ellos/ellas) se maquillan zij maken zich op

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Gustar bevallen

Presente

Spaans Nederlands
(yo) me gusta ik beval
(tú) te gusta jij bevalt
(él/ella) le gusta hij/zij bevalt
(nosotros/nosotras) nos gusta wij bevallen
(vosotros/vosotras) os gusta jullie bevallen
(ellos/ellas) les gusta zij bevallen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Odiar haten

Presente

Spaans Nederlands
(yo) odio ik haat
(tú) odias jij haat
(él/ella) odia hij/zij haat
(nosotros/nosotras) odiamos wij haten
(vosotros/vosotras) odiáis jullie haten
(ellos/ellas) odian zij haten

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏