Describe diferentes tipos de vacaciones y actividades.
(Beschrijf verschillende soorten vakanties en activiteiten.)
Analiza los medios de transporte utilizados para llegar a tu destino de viaje
(Bespreek de vervoersmiddelen die worden gebruikt om je reisbestemming te bereiken.)
Conocer los destinos turísticos más comunes en el país de tus huéspedes.
(Ken gangbare vakantiebestemmingen in het gastland.)
Las preposiciones "Por" y "Para"(De voorzetsels "Por" en "Para")
Actividades comunes durante un viaje a la ciudad.
(Veelvoorkomende activiteiten tijdens een stedentrip.)
Solicitando información en la oficina de turismo.
(Informatie vragen bij het VVV-kantoor.)
Conoce frases prácticas de supervivencia como turista para moverte por la ciudad.
(Ken praktische overlevingszinnen als toerist om je in de stad te redden.)
La diferencia entre "Por qué" y "Porque"(Het verschil tussen "Por qué" en "Porque")
Habla sobre tus estudios universitarios o metas.
(Praat over je universitaire studie of doelen.)
Conoce el vocabulario sobre educación superior.
(Ken de woordenschat over hoger onderwijs.)
Conoce el sistema de educación superior y las instituciones de tu nuevo país.
(Leer het hoger onderwijssysteem en de instellingen van je nieuwe land kennen.)
Expresiones con los tiempos del pasado: "Ayer", "De repente" , "El mes pasado" , etc...
(Uitdrukkingen met verleden tijd: "Ayer", "De repente", "El mes pasado", enzovoort...)
Habla sobre actividades y cambios en el estilo de vida después de jubilarte.
(Praat over activiteiten en veranderingen in levensstijl nadat je met pensioen bent gegaan.)
Hablar sobre acciones en curso en el futuro.
(Praten over lopende acties in de toekomst.)
Los verbos "Llevar/Seguir" + Gerundio
(De werkwoorden "Llevar/Seguir" + Gerundio)