- Plaatsvoorzetsels geven ons de locatie van iets of iemand aan in relatie tot andere objecten of personen.
Preposición (Voorzetsel) | Ejemplo (Voorbeeld) |
---|---|
En (In) | El vaso está en el armario. (Het glas is in de kast.) |
Sobre (Boven) | La olla está sobre la mesa. (De pan staat op de tafel.) |
Encima de (Bovenop) | Los platos están encima de la mesa. (De borden staan op de tafel.) |
Debajo de (Onder) | La servilleta está debajo del plato. (Het servet ligt onder het bord.) |
Delante de (Voor) | El bol está delante del plato. (De kom staat voor het bord.) |
Detrás de (Achter) | Los tenedores están detrás de las cucharas. (De vorken staan achter de lepels.) |
Cerca de (Dichtbij) | La sartén está cerca del armario. (De pan is dichtbij de kast.) |
Lejos de (Ver van) | Las tazas están lejos de las servilletas. (De kopjes staan ver weg van de servetten.) |
Dentro de (Binnenin) | La jarra está dentro del armario. (De kan is in de kast.) |
Al lado de (Naast) | El cuchillo está al lado del tenedor. (Het mes ligt naast de vork.) |
Uitzonderingen!
- De voorzetsels en, sobre en entre zijn de enige die niet gevolgd worden door een ander voorzetsel.
Oefening 1: Preposiciones de lugar: "En, sobre, entre,..."
Instructie: Vul het juiste woord in.
al lado del, a la derecha de las, sobre, delante de los, al lado de la, entre, cerca de la
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. El cuchillo está ___ tenedor en la mesa.
(Het mes ligt naast de vork op de tafel.)2. Los vasos están ___ la mesa para los invitados.
(De glazen staan op de tafel voor de gasten.)3. La servilleta está ___ plato principal.
(De servet ligt onder het hoofdgerecht.)4. El bol está ___ plato para la sopa.
(De kom staat voor het soepbord.)5. Las cucharas están ___ los platos y las copas de vino.
(De lepels liggen tussen de borden en de wijnglazen.)6. La jarra está ___ armario para guardar el agua.
(De kan staat in de kast om water in te bewaren.)