Het werkwoord "estar"+ Gerundio om over de toekomst te praten

We gebruiken het om te praten over handelingen die in de toekomst gedurende een bepaalde tijd aan de gang zullen zijn.

Gramática: El verbo "estar"+ Gerundio para hablar del futuro

A2 Spaans "Estar" + gerundium (toekomst)

Niveau: A2

Module 5: Planes para el futuro (Toekomstplannen)

Les 36: Educación y graduación (Onderwijs en afstuderen)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio met vertalingen

  1. De structuur is "estar" + het werkwoord in de gerundium (ando, iendo...)
  2. Het werkwoord "Estar" wordt vervoegd in de futurum simple.
  3. Het meest gebruikelijke gebruik is in de tegenwoordige tijd, maar het kan ook in de toekomende tijd worden gebruikt om te praten over acties die op een specifiek moment in de toekomst gepland zijn.
Estar en futuro (In de toekomst zijn)Verbos (Werkwoorden)Ejemplos (Voorbeelden)
Estaré (Ik zal zijn)Completar (Voltooi)Yo estaré completando el curso de matemáticas.
Estarás (Je zal zijn)Aprender (Leren)estarás aprendiendo nuevas habilidades.
Estará (Zal zijn)Trabajar (werken)Él estará trabajando en el aula mañana.
Estaremos (Zullen we zijn)Estudiar (studeren)Nosotros estaremos estudiando para el examen final.
Estaréis (Zullen zijn)Enseñar (Leren)Vosotros estaréis enseñando en la academia.
Estarán (Zullen zijn)Investigar (Onderzoeken)Ellos estarán investigando en el laboratorio.

Oefening 1: El verbo "estar"+ Gerundio para hablar del futuro

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

estaréis preparando, estaréis aprendiendo, estarás ganando, estaremos estudiando, estará completando, estaré pagando, estaremos haciendo, estarán trabajando

1. Preparar:
Ustedes ... los exámenes finales.
(Jullie zullen je voorbereiden op de eindexamens.)
2. Ganar experiencia:
Tú ... experiencia en tus prácticas
(Jij zult ervaring opdoen tijdens je stage)
3. Trabajar:
Ellos ... en el aula del colegio.
(Zij zullen aan het werk zijn in het klaslokaal van de school.)
4. Pagar:
Yo ... la matrícula esta semana.
(Ik zal deze week het collegegeld betalen.)
5. Aprender:
Vosotros ... nuevas habilidades académicas.
(Jullie zullen nieuwe academische vaardigheden aan het leren zijn.)
6. Estudiar:
Nosotros ... en la academia toda la tarde.
(Wij zullen de hele middag op de academie studeren.)
7. Hacer prácticas:
En septiembre nosotros ... las prácticas escolares.
(In september zullen wij stage lopen.)
8. Completar:
Ella ... su curso en una hora.
(Zij zal haar cursus over een uur voltooien.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

estarás ganando


jij zult winnen

2

estará completando


zal voltooien

3

estaréis aprendiendo


jullie zullen aan het leren zijn

4

estarán trabajando


ze zullen aan het werk zijn