Werkwoorden met stamverandering: "e → i, e → ie, ..."

Leer de vier belangrijkste regels om de stamveranderingen in werkwoorden te begrijpen.

Gramática: Verbos con cambios de raíz: "e → i, e → ie, ..."

A1 Spaans Werkwoorden met klankverandering

Niveau: A1

Module 3: Día a día (Dag tot dag)

Les 20: Hacer la compra (Boodschappen doen)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio met vertalingen
Audio met vertalingen

  1. Sommige werkwoorden veranderen hun stam wanneer ze in de tegenwoordige tijd worden vervoegd, behalve in nosotros en vosotros.
Cambio de raízVerboEjemplo
e → iePreferirYo prefiero el pan. (Ik geef de voorkeur aan brood.)
QuererYo quiero la vainilla. (Ik wil de vanille.)
Entenderentiendes la receta. (Jij begrijpt het recept.)
e → iPedirÉl pide el ajo. (Hij vraagt om de knoflook.)
ServirÉl sirve el chocolate. (Hij serveert de chocolade.)
o → ueVolvervuelves con los tomates. (Jij komt terug met de tomaten.)
SolerYo suelo probar la comida antes de servirla. (Ik probeer meestal het eten voordat ik het serveer.)
DormirEllos duermen después de cocinar el arroz. (Zij slapen nadat zij rijst hebben gekookt.)
u → ueJugarEllas juegan con la masa. (Zij spelen met het deeg.)

Oefening 1: Verbos con cambios de raíz: "e → i, e → ie, ..."

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

cierro, prueba, repiten, sueles, empieza, pide, cuesta

1.
El libro ... veinte euros.
(Het boek kost twintig euro.)
2.
Ellos ... el proceso de batir los huevos.
(Zij herhalen het proces van het kloppen van de eieren.)
3.
Ella ... la sopa.
(Zij probeert de soep.)
4.
Tú ... agregar más sal a la sopa.
(Jij voegt meestal meer zout aan de soep toe.)
5.
Ella ... ayuda para su tarea.
(Zij vraagt om hulp voor haar huiswerk.)
6.
Yo ... el frasco de mermelada.
(Ik sluit de pot jam.)
7.
Él ... a mezclar la harina.
(Hij begint het meel te mengen.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

cierro


ik sluit

2

repiten


zij herhalen

3

empieza


hij begint

4

sueles


jij voegt meestal