- Sommige werkwoorden veranderen hun stam wanneer ze in de tegenwoordige tijd worden vervoegd, behalve in nosotros en vosotros.
Cambio de raíz | Verbo | Ejemplo |
---|---|---|
e → ie | Preferir | Yo prefiero el pan. (Ik geef de voorkeur aan brood.) |
Querer | Yo quiero la vainilla. (Ik wil de vanille.) | |
Entender | Tú entiendes la receta. (Jij begrijpt het recept.) | |
e → i | Pedir | Él pide el ajo. (Hij vraagt om de knoflook.) |
Servir | Él sirve el chocolate. (Hij serveert de chocolade.) | |
o → ue | Volver | Tú vuelves con los tomates. (Jij komt terug met de tomaten.) |
Soler | Yo suelo probar la comida antes de servirla. (Ik probeer meestal het eten voordat ik het serveer.) | |
Dormir | Ellos duermen después de cocinar el arroz. (Zij slapen nadat zij rijst hebben gekookt.) | |
u → ue | Jugar | Ellas juegan con la masa. (Zij spelen met het deeg.) |
Oefening 1: Verbos con cambios de raíz: "e → i, e → ie, ..."
Instructie: Vul het juiste woord in.
cierro, prueba, repiten, sueles, empieza, pide, cuesta
1.
El libro ... veinte euros.
(Het boek kost twintig euro.)
2.
Ellos ... el proceso de batir los huevos.
(Zij herhalen het proces van het kloppen van de eieren.)
3.
Ella ... la sopa.
(Zij probeert de soep.)
4.
Tú ... agregar más sal a la sopa.
(Jij voegt meestal meer zout aan de soep toe.)
5.
Ella ... ayuda para su tarea.
(Zij vraagt om hulp voor haar huiswerk.)
6.
Yo ... el frasco de mermelada.
(Ik sluit de pot jam.)
7.
Él ... a mezclar la harina.
(Hij begint het meel te mengen.)
Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
cierro
ik sluit
2
repiten
zij herhalen
3
empieza
hij begint
4
sueles
jij voegt meestal