Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

  1. Sommige werkwoorden veranderen van stam bij het vervoegen in de tegenwoordige tijd, behalve bij nosotros en vosotros.
Cambio de raíz (Wortstam wijziging)Verbo (Werkwoord)Ejemplo (Voorbeeld)
e → iePreferirYo prefiero el pan. (Ik prefer het brood.)
QuererYo quiero la vainilla. (Ik wil vanille.)
Entenderentiendes la receta. (Jij begrijpt het recept.)
e → iPedirÉl pide el ajo. (Hij vraagt om de knoflook.)
ServirÉl sirve el chocolate. (Hij serveert de chocolade.)
o → ueVolvervuelves con los tomates. (Jij komt terug met de tomaten.)
SolerYo suelo probar la comida antes de servirla. (Ik neig ertoe het eten te proeven voordat ik het serveer.)
DormirEllos duermen después de cocinar el arroz. (Zij slapen nadat ze de rijst koken.)
u → ueJugarEllas juegan con la masa. (Zij spelen met het deeg.)

Oefening 1: Verbos con cambios de raíz: "e → i, e → ie, ..."

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

cierro, prueba, repiten, sueles, empieza, pide, cuesta

1.
El libro ... veinte euros.
(Het boek kost twintig euro.)
2.
Ellos ... el proceso de batir los huevos.
(Zij herhalen het proces van het kloppen van de eieren.)
3.
Ella ... la sopa.
(Zij proeft de soep.)
4.
Tú ... agregar más sal a la sopa.
(Jij voegt meestal meer zout toe aan de soep.)
5.
Ella ... ayuda para su tarea.
(Zij vraagt om hulp met haar huiswerk.)
6.
Yo ... el frasco de mermelada.
(Ik sluit het potje jam.)
7.
Él ... a mezclar la harina.
(Hij begint het meel te mengen.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Yo ______ comprar fruta fresca en el mercado.

(Ik ______ vers fruit op de markt.)

2. ¿Tú ______ comprar yogur para el desayuno?

(Wil jij ______ yoghurt kopen voor het ontbijt?)

3. Él ______ al supermercado porque necesita más carne.

(Hij ______ terug naar de supermarkt omdat hij meer vlees nodig heeft.)

4. Nosotros ______ verduras y galletas para la semana.

(Wij ______ groenten en koekjes voor de week.)

5. Ellos ______ ayuda en la caja para encontrar el pescado.

(Zij ______ om hulp bij de kassa om de vis te vinden.)

6. ¿______ un carrito para hacer la compra?

(Heb je ______ een karretje nodig om boodschappen te doen?)

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage