10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.20.2 De werkwoorden met stamveranderingen

Leren over werkwoorden die veranderingen in hun stam ondergaan wanneer ze vervoegd worden.

Gramática: Los verbos con cambios de raíz

A1 Spaans Stamveranderende werkwoorden

Niveau: A1

Module 3: Día a día (Dag tot dag)

Les 20: Hacer la compra (Boodschappen doen)

Leergeschiedenis

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio with translations
Audio with translations

  1. Sommige werkwoorden ondergaan stamveranderingen wanneer ze in de tegenwoordige tijd worden vervoegd, vooral in de personen: yo, tú, él/ella/usted, y ellos/ellas/ustedes, maar niet altijd in nosotros/nosotras y vosotros/vosotras.
  2. Er zijn vier hoofdregels om de klinkerwisseling te begrijpen.
  3. Wisseling van de stamklinker e → i. Voorbeeld: servir → sirvo
  4. Stamklinkerwisseling e → ie. Voorbeeld: querer → quiero
  5. Wisseling van stamklinker o → ue . Voorbeeld: volver → vuelvo
  6. Stamverandering u → ue. Voorbeeld: jugar → juego
Cambio de raízVerboEjemplo
e → iePreferirYo prefiero el pan. (Ik geef de voorkeur aan brood.)
QuererYo quiero la vainilla. (Ik wil de vanille.)
Entenderentiendes la receta. (Jij begrijpt het recept.)
e → iPedirÉl pide el ajo. (Hij vraagt om de knoflook.)
ServirÉl sirve el chocolate. (Hij serveert de chocolade.)
o → ueVolvervuelves con los tomates. (Jij komt terug met de tomaten.)
SolerYo suelo probar la comida antes de servirla. (Ik probeer meestal het eten voordat ik het serveer.)
DormirEllos duermen después de cocinar el arroz. (Zij slapen nadat zij rijst hebben gekookt.)
u → ueJugarEllas juegan con la masa. (Zij spelen met het deeg.)

Oefening 1: De werkwoorden met stamveranderingen

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

cierro, prueba, repiten, sueles, empieza, pide, cuesta

1. El libro ... veinte euros.

El libro cuesta veinte euros.
(Het boek kost twintig euro.)

2. Ellos ... el proceso de batir los huevos.

Ellos repiten el proceso de batir los huevos.
(Zij herhalen het proces van het kloppen van de eieren.)

3. Ella ... la sopa.

Ella prueba la sopa.
(Zij probeert de soep.)

4. Tú ... agregar más sal a la sopa.

Tú sueles agregar más sal a la sopa.
(Jij voegt meestal meer zout aan de soep toe.)

5. Ella ... ayuda para su tarea.

Ella pide ayuda para su tarea.
(Zij vraagt om hulp voor haar huiswerk.)

6. Yo ... el frasco de mermelada.

Yo cierro el frasco de mermelada.
(Ik sluit de pot jam.)

7. Él ... a mezclar la harina.

Él empieza a mezclar la harina.
(Hij begint het meel te mengen.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. Pide
(Zij vraagt)
2. Cierro
(Ik sluit)
3. Prueba
(Zij proeft)
4. Empieza
(Hij begint)
5. Sueles
(Jij voegt meestal)
6. Cuesta
(Kost)
7. Repiten
(Zij herhalen)