Spaans A1 module 1: Presentarse (Jezelf voorstellen)

Dit is leermodule 1 van 6 van ons Spaans A1-syllabus. Elke leermodule bevat 6 tot 8 hoofdstukken.

Leerdoelen:

  • Preséntate y pide información. (Stel jezelf voor en vraag om informatie.)
  • Haciendo preguntas básicas. (Basisvragen stellen.)
  • Números básicos. (Basiscijfers.)
  • Introducción a los verbos. (Inleiding tot werkwoorden.)

Lessen (8)

A1:1 Saludos y despedidas (Groeten en afscheid)

Leerdoelen

  • Saludos básicos y despedidas. (Basisbegroetingen en afscheidsgroeten.)
  • Iniciar y finalizar una conversación. (Een gesprek beginnen en beëindigen.)
  • Frases útiles para usar durante la clase (para pedir aclaraciones, repeticiones, etc.). (Nuttige zinnen om tijdens de les te gebruiken (om verduidelijking te vragen, om herhaling te vragen, enz.).)
  • Los pronombres personales (De persoonlijke voornaamwoorden)

A1:2 Decir tu nombre (Je naam zeggen)

Leerdoelen

  • Di tu nombre y pregunta por el nombre de alguien (Vertel je naam en vraag naar de naam van iemand anders)
  • Títulos y formas de dirigirse a las personas. (Señor, señorita,...) (Titels en manieren om mensen aan te spreken. (Meneer, mevrouw,...))
  • Preséntate (Stel jezelf voor)
  • El alfabeto (Het alfabet)
  • La pronunciación (De uitspraak)

A1:3 ¿De dónde eres? (Waar kom je vandaan?)

Leerdoelen

  • Pregunta a alguien de dónde es (Vraag iemand waar ze vandaan komen)
  • Di tu nacionalidad (Zeg je nationaliteit)
  • Los artículos en español (De lidwoorden in het Spaans)
  • El género de los sustantivos (Het geslacht van zelfstandige naamwoorden)

A1:4 Números y contar (Cijfers en tellen)

Leerdoelen

  • Aprender a contar (Leren tellen)
  • Números del 1 al 100 (Nummers van 1-100)
  • Números cardinales: básicos (Kardinale getallen: basis)
  • Números cardinales: centenas, miles, millones (Hoofdtelwoorden: honderden, duizenden, miljoenen)
  • Números cardinales: decenas (Cardinale getallen: tientallen)

A1:5 Familia (Familie)

Leerdoelen

  • Presenta y habla sobre tu familia. (Stel jezelf voor en vertel over je familie.)
  • Pregunta a alguien sobre su familia. (tamaño, estructura,...) (Vraag iemand naar zijn of haar familie. (grootte, structuur, ... ))
  • Los adjetivos posesivos (De bezittelijke voornaamwoorden)

A1:6 Decir tu edad (Je leeftijd zeggen)

Leerdoelen

  • Preguntar la edad de alguien (Iemand naar zijn leeftijd vragen)
  • Di cuántos años tienes y cuándo es tu cumpleaños (Zeg hoe oud je bent en wanneer je jarig bent)
  • Palabras interrogativas: "Cuánto" y "Cuándo" (Vragende woorden: "Cuánto" en "Cuándo")

A1:7 Profesiones y estudios (Beroepen en studies)

Leerdoelen

  • Describe tu profesión (Beschrijf je beroep)
  • Preguntar por la profesión de alguien (Vraag naar iemands beroep)
  • Hablar sobre estudios (Praat over studies)
  • Palabras interrogativas: "dónde, cuál, qué, por qué" (Vragende woorden: "dónde, cuál, qué, por qué")

A1:8 Dirección y datos de contacto (Adres en contactgegevens)

Leerdoelen

  • Pedir y dar detalles de contacto. (Contactgegevens vragen en geven.)
  • Decir y preguntar por direcciones. (Geven van en vragen naar adressen.)
  • Presente de indicativo: los verbos regulares (Tegenwoordige tijd: de regelmatige werkwoorden)
  • El condicional cero (De nulvoorwaarde)