"Haber" + participio (el pretérito perfecto)

Om de pretérito perfecto te vormen, worden het werkwoord "haber" en het voltooid deelwoord samen gebruikt.

Gramática: "Haber" + participio (el pretérito perfecto)

A1 Spaans Voltooid tegenwoordige tijd

Niveau: A1

Module 6: La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp)

Les 39: Pedir comida y salir a cenar (Eten bestellen en uit eten gaan)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio met vertalingen
Audio met vertalingen

  1. Het wordt gebruikt voor handelingen die recent hebben plaatsgevonden of die hebben plaatsgevonden maar nog niet zijn beëindigd.
  2. Het participium van de regelmatige werkwoorden wordt gevormd door de uitgangen "-ado" (werkwoorden in "-ar") of "-ido" (voor de werkwoorden in "-er" en "-ir") toe te voegen.
  3. Het voltooid deelwoord is onveranderlijk. Het is hetzelfde voor alle persoonlijke voornaamwoorden.
Conjugación de "haber"Participio Ejemplo
Yo hetomadoHe tomado una bebida en el bar. (Ik heb een drankje in de bar genomen.)
Tú hasHas tomado el menú en el restaurante. (Je hebt genomen het menu in het restaurant.)
Él/ella haHa tomado un plato en la pizzería. (Hij heeft genomen een gerecht in de pizzeria.)
Nosotros/-as hemosHemos tomado el postre en la cafetería. (We hebben het dessert in de koffiebar genomen.)
Vosotros/-as habéisHabéis tomado un café en el restaurante. (Jullie hebben een koffie gedronken in het restaurant.)
Ellos/-as hanHan tomado la bebida que les gustaba. (Ze hebben het drankje gedronken dat ze lekker vonden.)

Uitzonderingen!

  1. Sommige deelwoorden zijn onregelmatig. Bijvoorbeeld: "escribir - escrito, abrir - abierto, hacer - hecho, decir - dicho, ver- visto, romper - roto".

Oefening 1: "Haber" + participio (el pretérito perfecto)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

hemos tomado, he tomado, han comido, ha comido, habéis tomado, han bebido, hemos bebido, has tomado

1. Beber:
Ellos un zumo en la cafetería.
(Zij hebben een sapje gedronken in de cafetaria.)
2. Comer:
Ella un plato de pasta en el restaurante italiano.
(Zij heeft een bord pasta gegeten in het Italiaanse restaurant.)
3. Beber:
Nosotras una bebida en el bar.
(Wij hebben een drankje gedronken in de bar.)
4. Tomar:
Nosotros una bebida fría en la cafetería.
(Wij hebben een koud drankje genomen in de cafetaria.)
5. Tomar:
tu plato favorito en el restaurante.
(Je hebt je favoriete gerecht in het restaurant genomen.)
6. Tomar:
Vosotros el menú para leerlo.
(Jullie hebben het menu genomen om het te lezen.)
7. Comer:
Ellas un postre después de la cena.
(Zij hebben een dessert gegeten na het avondeten.)
8. Tomar:
Yo un postre pequeño.
(Ik heb een klein dessert genomen.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

han comido


zij hebben gegeten

2

he tomado


ik heb genomen

3

hemos tomado


wij hebben genomen

4

hemos bebido


wij hebben gedronken