- De pretérito indefinido wordt gebruikt voor handelingen die in het verleden zijn begonnen en geëindigd en om een reeks gebeurtenissen te vertellen die in het verleden hebben plaatsgevonden.
- De imperfectum wordt gebruikt om situaties of acties in uitvoering in het verleden te beschrijven.
- Je kunt de imperfectum gebruiken voor de context en de indefinido voor specifieke acties.
Tiempo verbal (Werkwoordtijd) | Regla (Regel) | Ejemplo (Voorbeeld) |
---|---|---|
Pretérito Indefinido | Una acción que pasó y terminó en el pasado (Een actie die plaatsvond en eindigde in het verleden) | Aprobé el máster en 2022 (Ik behaalde de master in 2022) |
Pretérito Indefinido | Evento en el pasado (Gebeurtenis in het verleden) | El profesor suspendió la clase por la lluvia (De leraar annuleerde de les vanwege de regen.) |
Pretérito Imperfecto | Acción habitual o repetida en el pasado (Gewoonte of herhaalde actie in het verleden) | Siempre enseñaba en la escuela primaria (Altijd gaf les op de basisschool) |
Pretérito Imperfecto | Cómo era un lugar o situación en el pasado (Hoe een plaats of situatie in het verleden was) | La escuela era antigua y tenía patio grande (De school was oud en had een grote binnenplaats.) |
Pretérito Imperfecto + Pretérito Indefinido | El imperfecto describe la situación y el indefinido dice qué pasó (De imperfectum beschrijft de situatie en de onvoltooid verleden tijd zegt wat er gebeurde.) | Mientras veníamos de clase, llamó mi madre (Terwijl we van de les kwamen, belde mijn moeder.) |
Uitzonderingen!
- Beide tijden kunnen in hetzelfde verhaal voorkomen.
Oefening 1: ¿El pretérito imperfecto o el pretérito indefinido?
Instructie: Vul het juiste woord in.
encontré, suspendimos, explicaba, organizó, enseñabas, venía, aprobé, escribían, venían, tenía
1.
Aprobar:
El año pasado ... el máster en biología.
(Vorige jaar heb ik de master biologie gehaald.)
2.
Venir, Encontrar:
Mientras ... del instituto, me ... con Ana.
(Terwijl ik van school kwam, kwam ik Ana tegen.)
3.
Enseñar:
¿Tú también ... en la escuela primaria?
(Gaf jij ook les op de basisschool?)
4.
Organizar:
El director ... un viaje muy divertido el año pasado.
(De directeur organiseerde vorig jaar een erg leuk reisje.)
5.
Venir:
Ellos ... todos los días en bicicleta.
(Zij kwamen elke dag op de fiets.)
6.
Suspender:
Nosotros ... la prueba de matemáticas.
(We hebben de wiskundetoets niet gehaald.)
7.
Tener:
La escuela secundaria ... un gimnasio muy grande.
(De middelbare school had een hele grote gymzaal.)
8.
Explicar, Escribir:
Mientras el profesor ..., los alumnos ... notas.
(Terwijl de leraar uitlegde, maakten de leerlingen aantekeningen.)
Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
tenía
had
2
explicaba
uitlegde
3
suspendimos
wij schortten op
4
venía
kwam ik