Spaans A1.38: Dagelijkse diensten

Servicios cotidianos

Woordenschat (21)

 El hospital: Het ziekenhuis (Spaans)

El hospital está al lado del gimnasio.

Show

Het ziekenhuis is naast de sportschool. Show

El hospital

Show

Het ziekenhuis Show

 Las urgencias: De spoedeisende hulp (Spaans)

Tenemos que ir al hospital, ¡es una urgencia!

Show

We moeten naar het ziekenhuis, het is een noodgeval! Show

Las urgencias

Show

De spoedeisende hulp Show

 La farmacia: De apotheek (Spaans)

La farmacia está abierta hoy.

Show

De apotheek is vandaag open. Show

La farmacia

Show

De apotheek Show

 La escuela: De school (Spaans)

La escuela está cerrada hoy porque es un día festivo.

Show

De school is vandaag gesloten omdat het een feestdag is. Show

La escuela

Show

De school Show

 La oficina de correos: Het postkantoor (Spaans)

La oficina de correos está cerrada porque es domingo.

Show

Het postkantoor is gesloten omdat het zondag is. Show

La oficina de correos

Show

Het postkantoor Show

 La gasolinera: Het benzinestation (Spaans)

La gasolinera está cerrada hoy.

Show

Het tankstation is vandaag gesloten. Show

La gasolinera

Show

Het benzinestation Show

 La comisaría: Het politiebureau (Spaans)

La comisaría siempre está abierta para emergencias.

Show

Het politiebureau is altijd open voor noodgevallen. Show

La comisaría

Show

Het politiebureau Show

 La peluquería: De kapsalon (Spaans)

La escuela está al lado de la peluquería.

Show

De school is naast de kapper. Show

La peluquería

Show

De kapsalon Show

 La biblioteca: De bibliotheek (Spaans)

La biblioteca está abierta hasta las ocho.

Show

De bibliotheek is open tot acht uur. Show

La biblioteca

Show

De bibliotheek Show

 La oficina: Het kantoor (Spaans)

La oficina está organizada.

Show

Het kantoor is georganiseerd. Show

La oficina

Show

Het kantoor Show

 La universidad: De universiteit (Spaans)

La universidad está conectada con la biblioteca a través de un pasillo.

Show

De universiteit is verbonden met de bibliotheek via een gang. Show

La universidad

Show

De universiteit Show

 La panadería: De bakkerij (Spaans)

La panadería solo abre por las mañanas.

Show

De bakkerij is alleen 's ochtends open. Show

La panadería

Show

De bakkerij Show

 El gimnasio: De sportschool (Spaans)

El gimnasio está cerrado hoy.

Show

De sportschool is vandaag gesloten. Show

El gimnasio

Show

De sportschool Show

 La cafetería: De cafetaria (Spaans)

Laura trabaja en una cafetería.

Show

Laura werkt in een café. Show

La cafetería

Show

De cafetaria Show

 Usar (gebruiken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ellos usan ropa cómoda para pasear a la mascota.

Show

Zij dragen comfortabele kleding om de huisdier uit te laten. Show

Usar

Show

Gebruiken Show

 Pasar (passeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Yo paso los vasos a la cocina.

Show

Ik breng de glazen naar de keuken. Show

Pasar

Show

Passeren Show

 El banco: De bank (Spaans)

El banco está al lado del jardín.

Show

De bank is naast de tuin. Show

El banco

Show

De bank Show

 Pronto: Klaar (Spaans)

El hospital está prontísimo para recibir urgencias.

Show

Het ziekenhuis is helemaal klaar om noodgevallen te ontvangen. Show

Pronto

Show

Klaar Show

 Tarde: Laat (Spaans)

El gimnasio está cerrando tardísimo hoy.

Show

De sportschool sluit vandaag erg laat. Show

Tarde

Show

Laat Show

 El ordenador: De computer (Spaans)

El ordenador está usado en la biblioteca abierta.

Show

De computer wordt gebruikt in de open bibliotheek. Show

El ordenador

Show

De computer Show

 Internet: internet (Spaans)

El internet está abierto en la biblioteca ahora.

Show

Het internet is nu open in de bibliotheek. Show

Internet

Show

Internet Show

Luister- en leesmateriaal

Volg de avonturen van Eva, Ana, Juan en Pedro.

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. ¿Qué hizo Eva hoy? ¿Por dónde pasó? (Wat heeft Eva vandaag gedaan? Waar is ze langsgekomen?)
  2. ¿Dónde has estado hoy? (Waar ben je vandaag geweest?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Eva ha ido al gimnasio esta mañana.

Eva is vanmorgen naar de sportschool gegaan.

Después ella ha pasado por la panadería para comprar algo de comida.

Daarna is ze langs de bakker gegaan om wat eten te kopen.

Ha pasado por el banco por la tarde.

Ze is langs de bank gelopen in de avond.

Hoy he ido al hospital porque trabajo allí como médico.

Ik ben vandaag naar het ziekenhuis gegaan omdat ik daar als arts werk.

He estado en el colegio esta mañana por mis hijos.

Ik ben vanmorgen naar de school geweest vanwege mijn kinderen.

He ido a la universidad y a la biblioteca hoy.

Ik ben vandaag naar de universiteit en de bibliotheek geweest.

...

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
la peluquería. | está al | lado de | La escuela
La escuela está al lado de la peluquería.
(De school is naast de kapper.)
2.
cocina. | los vasos | a la | Yo paso
Yo paso los vasos a la cocina.
(Ik breng de glazen naar de keuken.)
3.
las | seis. | bibliotecas | Las | a | cierran
Las bibliotecas cierran a las seis.
(De bibliotheken sluiten om zes uur.)
4.
tarde los | sábados. | La biblioteca | está abierta
La biblioteca está abierta tarde los sábados.
(De bibliotheek is op zaterdag tot laat open.)
5.
una urgencia! | ir al | hospital, ¡es | Tenemos que
Tenemos que ir al hospital, ¡es una urgencia!
(We moeten naar het ziekenhuis, het is een noodgeval!)
6.
hoy. | cerrada | está | gasolinera | La
La gasolinera está cerrada hoy.
(Het tankstation is vandaag gesloten.)
7.
siempre está | emergencias. | La comisaría | abierta para
La comisaría siempre está abierta para emergencias.
(Het politiebureau is altijd open voor noodgevallen.)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

La cafetería


De cafetaria

2

Las urgencias


De spoedeisende hulp

3

Pasar


Passeren

4

La gasolinera


Het benzinestation

5

El hospital


Het ziekenhuis

Oefening 4: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

usas, usan, pasan, usáis, pasáis, uso, pasa, usamos

1.
Yo ... la computadora para trabajar.
(Ik gebruik de computer om te werken.)
2.
Vosotros ... los días cuidando a los animales.
(Jullie brengen de dagen door met het verzorgen van de dieren.)
3.
Ellos ... toda la mañana limpiando el cuarto.
(Zij brengen de hele ochtend door met het schoonmaken van de kamer.)
4.
Nosotros ... las servilletas en la mesa.
(Wij gebruiken de servetten aan de tafel.)
5.
Tú ... una cuchara para comer la sopa.
(Jij gebruikt een lepel om de soep te eten.)
6.
Ellos ... ropa cómoda para pasear a la mascota.
(Zij dragen comfortabele kleding om de huisdier uit te laten.)
7.
Vosotros ... el coche para viajar.
(Jullie gebruiken de auto om te reizen.)
8.
Él ... la aspiradora en la sala.
(Hij gebruikt de stofzuiger in de woonkamer.)

Oefening 5: "Estar" + participio

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

preparadas, preparado, cerradas, abierta, vendido, organizada, cerrada, alquilada

1. Cerrar:
Las escuelas están ....
(De scholen zijn gesloten.)
2. Organizar:
La oficina de correos es ....
(Het postkantoor is georganiseerd.)
3. Vender:
El coche ... pasa por la gasolinera.
(De verkochte auto gaat naar het tankstation.)
4. Preparar:
El hospital está ... para emergencias.
(Het ziekenhuis is voorbereid op noodgevallen.)
5. Preparar:
Las bibliotecas están ... para el nuevo semestre.
(De bibliotheken zijn klaar voor het nieuwe semester.)
6. Alquilar:
La oficina es ....
(Het kantoor is gehuurd.)
7. Abrir:
La farmacia está ... hoy.
(De apotheek is vandaag open.)
8. Cerrar:
La gasolinera está ... por la noche.
(Het tankstation is 's nachts gesloten.)

Aanvullend leermateriaal

Bijlage 1: Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Bijlage 1: Uitgebreide vocabulaire tabel

Kernwoordenschat (21): Werkwoorden: 2, Bijvoeglijke naamwoorden: 2, Zelfstandige naamwoorden: 17,
Contextwoordenschat: 8

Spaans Nederlands
A la derecha de las Rechts van de
Abierta Open
Abre Gaat open
Al lado del Naast de
Bibliotecas Bibliotheken
El banco De bank
El gimnasio De sportschool
El hospital Het ziekenhuis
El ordenador De computer
Internet Internet
La biblioteca De bibliotheek
La cafetería De cafetaria
La comisaría Het politiebureau
La escuela De school
La farmacia De apotheek
La gasolinera Het benzinestation
La oficina Het kantoor
La oficina de correos Het postkantoor
La panadería De bakkerij
La peluquería De kapsalon
La universidad De universiteit
Las urgencias De spoedeisende hulp
Pasan Zij lopen
Pasar Langskomen
Pronto Snel
Tarde Laat
Usan Zij gebruiken
Usar Gebruiken
Usas Je gebruikt

Bijlage 2: Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Usar gebruiken

Presente

Spaans Nederlands
yo uso ik gebruik
tú usas jij gebruikt
él/ella usa hij/zij gebruikt
nosotros/nosotras usamos wij gebruiken
vosotros/vosotras usáis jullie gebruiken
ellos/ellas usan zij gebruiken

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Pasar passeren

Presente

Spaans Nederlands
yo paso ik passeer
tú pasas jij passeert
él/ella pasa hij/zij passeert
nosotros/nosotras pasamos wij passeren
vosotros/vosotras pasáis jullie passeren
ellos/ellas pasan zij passeren

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏