10K+ studenten - 4.8/5

Zelfstudie Gesprekslessen Gepersonaliseerd leerpad

Spaanse leermodules

Ons Spaans leerplan is verdeeld in 6 leermodules per ERK-niveau. Elke leermodule heeft 6 tot 8 hoofdstukken en is ontworpen om in 1 of 2 maanden te bestuderen.

    Lespresentaties Audio- en videomaterialen Oefeningen en werkbladen
Module Leerdoelen Acties
Niveau: A1
1. Presentarse (Jezelf voorstellen)
  • Situatie: Aprende cómo presentarte en los primeros encuentros. (Leer hoe je jezelf kan voorstellen bij eerste ontmoetingen.)
  • Situatie: Pronombres personales (Persoonlijke voornaamwoorden)
  • Situatie: Verbos básicos comúnmente usados (Veelgebruikte basiswerkwoorden)
Niveau: A1
2. De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen)
  • Situatie: Hablar sobre estaciones, semanas, meses (Praat over seizoenen, weken, maanden)
  • Situatie: Preguntar y decir la hora (Vraag en zeg de tijd)
  • Situatie: Describe tu día (Beschrijf je dag)
Niveau: A1
3. Día a día (Dag tot dag)
  • Situatie: El estudiante puede hablar sobre las actividades diarias. (De student kan praten over dagelijkse activiteiten.)
  • Situatie: Verbos modales básicos. (Basis modale werkwoorden.)
  • Situatie: Conjugación de los verbos regulares en presente (Tegenwoordige tijd vervoeging van regelmatige werkwoorden)
Niveau: A1
4. Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven)
  • Situatie: Pequeña charla sobre alrededores. (Kleine praatjes over de omgeving.)
  • Situatie: Adjetivos y objetos comunes. (Veelvoorkomende bijvoeglijke naamwoorden en voorwerpen.)
  • Situatie: Concordancia de adjetivos, plurales y pronombres demostrativos. (Bijvoeglijke naamwoorden, meervouden en aanwijzende voornaamwoorden.)
Niveau: A1
5. En casa (Thuis)
  • Situatie: Describe tu hogar y todas las habitaciones. (Beschrijf je huis en alle kamers.)
  • Situatie: Mascotas y plantas básicas dentro y alrededor de la casa. (Basis huisdieren en planten in en rondom het huis.)
Niveau: A1
6. La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp)
  • Situatie: El estudiante puede hablar sobre las situaciones cotidianas más comunes en una ciudad. (De student kan spreken over de meest voorkomende dagelijkse situaties in een stad.)
  • Situatie: Pedir y dar direcciones (Vraag en geef aanwijzingen)
Niveau: A2
1. Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!)
  • Situatie: Planificación y programación (Plannen en roosteren)
  • Situatie: Imperativos (Gebieden)
  • Situatie: Vocabulario de vacaciones (Vakantiewoordenboek)
Niveau: A2
2. Naturaleza y medio ambiente (Natuur en milieu)
  • Situatie: Hablar sobre la tierra, los planetas y el universo. (Praat over de aarde, planeten en het universum.)
  • Situatie: Vocabulario ampliado de plantas y animales. (Uitgebreide planten- en dierenwoordenschat.)
  • Situatie: Comparaciones y descripciones (Vergelijkingen en beschrijvingen)
Niveau: A2
3. El buen pasado (De goeie oude tijd)
  • Situatie: Aprende sobre los tiempos pasados. (Leer over de verleden tijden.)
  • Situatie: Vocabulario sobre experiencias y el pasado. (Woordenschat over ervaringen en het verleden.)
  • Situatie: Habla sobre diferentes épocas de tu vida. (Praat over verschillende periodes van je leven.)
Niveau: A2
4. Trabajar y estudiar (Werk en studie)
  • Situatie: Vocabulario diario de trabajo (Dagelijkse werkwoordenschat)
  • Situatie: Encontrar y conseguir un trabajo (Een baan vinden en krijgen)
  • Situatie: Objetos directos e indirectos (Directe en indirecte objecten)
Niveau: A2
5. Planes para el futuro (Toekomstplannen)
  • Situatie: Planes para el futuro (Plannen voor de toekomst)
  • Situatie: Hablando sobre diferentes escenarios de vida (Praten over verschillende levensscenario's)
  • Situatie: Tiempos verbales futuros (Toekomende werkwoordstijden)
Niveau: A2
6. Estilo de vida (Levensstijl)
  • Situatie: Habla sobre tu estilo de vida (Praat over je levensstijl)
  • Situatie: Descubre los estilos de vida de ahora y del pasado (Ontdek levensstijlen van nu en het verleden)