Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

  1. Bijwoorden worden meestal voor het hoofdwerkwoord geplaatst.
Adverbio de tiempo (Bijwoord van tijd)Ejemplo (Voorbeeld)
Siempre (Altijd)Siempre corro en el parque. (Altijd ren ik in het park.)
Cada (elke)Cada mañana hago ciclismo. (Elke ochtend fiets ik.)
Todos (Allemaal)Todos los días hago karate. (Elke dag doe ik aan karate.)
Nunca (Nooit)Ella nunca juega al fútbol. (Zij nooit voetbalt.)
A veces (Soms)A veces nado en la piscina del gimnasio. (Soms zwem ik in het zwembad van de sportschool.)
De vez en cuando (Af en toe)De vez en cuando juego al baloncesto. (Af en toe speel ik basketbal.)
A menudo (Vaak)A menudo juegan al tenis. (Vaak spelen ze tennis.)
Durante (Gedurende)Practico el atletismo durante dos horas cada lunes. (Ik doe aan atletiek gedurende twee uur elke maandag.)

Oefening 1: Adverbios de frecuencia: "Siempre, cada, todos, nunca, etc"...

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

Siempre, durante, Todos, Cada, A veces, De vez en cuando, Nunca, a menudo

1.
... día hago algo de deporte.
(Elke dag doe ik aan sport.)
2.
... los días practico el atletismo.
(Elke dag doe ik aan atletiek.)
3.
... juego al fútbol los domingos - no tengo tiempo.
(Ik speel nooit voetbal op zondag - ik heb geen tijd.)
4.
... nadan en la piscina después del trabajo, no todos los días.
(Soms zwemmen ze na het werk in het zwembad, niet elke dag.)
5.
Practico el karate ... una hora todos los lunes.
(Ik beoefen een uur karate elke maandag.)
6.
... hago ciclismo con mi novia, nunca solo.
(Ik fiets altijd met mijn vriendin, nooit alleen.)
7.
... nos gusta jugar al tenis, cuando nos apetece.
(Af en toe spelen we graag tennis, wanneer we daar zin in hebben.)
8.
Él va al gimnasio ..., porque le gusta mucho.
(Hij gaat vaak naar de sportschool, omdat hij het erg leuk vindt.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. _____ juego al fútbol los fines de semana.

(_____ voetbal ik in het weekend.)

2. _____ corro en el parque para hacer ejercicio.

(_____ ren ik in het park om te sporten.)

3. _____ juegan al baloncesto después del colegio.

(_____ basketballen ze na school.)

4. _____ hago karate porque es difícil para mí.

(_____ doe ik karate omdat het moeilijk voor mij is.)

5. _____ practico natación para mejorar mi resistencia.

(_____ zwem ik om mijn uithoudingsvermogen te verbeteren.)

6. _____ juego al tenis con mis amigos en el club.

(_____ speel ik tennis met mijn vrienden in de club.)

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage