- Directe objectvoornaamwoorden moeten overeenkomen in geslacht en aantal met het zelfstandig naamwoord dat ze vervangen.
- Ze worden meestal voor het werkwoord geplaatst.
Pronombres (Voornaamwoorden) | Ejemplo (Voorbeeld) |
---|---|
Lo | ¿Has visto el recepcionista? (Heb je de receptionist gezien?) ¿Lo has visto? (Heb je het hem gezien?) |
Hemos reportado el problema. (We hebben het probleem gemeld.) Lo hemos reportado. (We hebben het gerapporteerd.) | |
La | Ella ha entregado la llave en recepción. (Zij heeft de sleutel bij de receptie ingeleverd.) Ella la ha entregado en recepción. (Zij heeft het bij de receptie afgegeven.) |
Veo la recepción desde aquí. (Ik zie de receptie vanaf hier.) La veo desde aquí. (Ik zie haar van hier.) | |
Los | He solicitado los servicios extra. (Ik heb de diensten extra aangevraagd.) Los he solicitado. (Ze heb ik aangevraagd.) |
Las | El cliente ha pedido las llaves. (De klant heeft om de sleutels gevraagd.) El cliente las ha pedido. (De klant heeft ze besteld.) |
Oefening 1: Los pronombres de objeto directo: "Lo", "La", "Los", "Las"
Instructie: Vul het juiste woord in.
los, las, lo, la
1.
¿Dónde está la llave? No ... encuentro.
(Waar is de sleutel? Ik kan hem niet vinden.)
2.
El cliente ha pedido la salida tarde y ... han aprobado.
(De klant heeft om een late check-out gevraagd en deze is goedgekeurd.)
3.
Hemos tenido un problema y ... hemos solucionado rápido.
(We hebben een probleem gehad en we hebben het snel opgelost.)
4.
Quiero descansar un poco, así que ... hago en la habitación.
(Ik wil een beetje uitrusten, dus doe ik dat in de kamer.)
5.
¿Ya has hecho el check-in? Sí, ... he hecho esta mañana.
(Heb je al ingecheckt? Ja, dat heb ik vanochtend gedaan.)
6.
Los documentos estaban en la maleta y ... he olvidado.
(De documenten zaten in de koffer en ik ben ze vergeten.)
7.
¿Tienes la tarjeta del hotel? No, no ... tengo.
(Heb je de hotelkaart? Nee, die heb ik niet.)
8.
He visto las llaves en recepción y ... he tomado.
(Ik heb de sleutels bij de receptie gezien en ik heb ze genomen.)
Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
las
ze
2
la
ze
3
los
ze
4
lo
het