Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

  1. Wijze bijwoorden zijn woorden die beschrijven hoe een actie wordt uitgevoerd.
  2. Ze worden gevormd door het achtervoegsel "-mente" toe te voegen aan de vrouwelijke vorm van een bijvoeglijk naamwoord. Voorbeeld: "Rápido --> Rápidamente."
Adverbio (Bijwoord)Descripción (Beschrijving)Ejemplo (Voorbeeld)
Rápidamente (Snel)Rápida + menteToma el medicamento rápidamente. (Neem het medicijn snel.)
Difícilmente (Moeilijk)Difícil + menteEl enfermo puede toser difícilmente. (De zieke kan moeilijk hoesten.)
Bien (Goed)Adverbio simpleEl doctor me ayuda bien. (De dokter helpt me goed.)
Mal (Slecht)Adverbio simpleEl enfermo se siente mal. (De zieke voelt zich slecht.)
Con cuidado (Voorzichtig)Expresion adverbialEl doctor ayuda con cuidado. (De dokter helpt zorgvuldig.)

Uitzonderingen!

  1. Bovendien zijn er eenvoudige bijwoorden die niet eindigen op "-mente". Voorbeeld: "Bien."
  2. Er zijn ook bijwoordelijke uitdrukkingen. Voorbeeld: "Con cuidado."

Oefening 1: Adverbios de modo

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

necesariamente, rápidamente, con dificultad, mal, con cuidado, bien, fácilmente, lentamente

1. Cuidado:
Tengo que toser ....
(Ik moet voorzichtig hoesten.)
2. Difícil:
Me levanto ....
(Ik sta met moeite op.)
3. Necesario:
La alergia se trata ....
(De allergie wordt noodzakelijkerwijs behandeld.)
4. Lento:
La fiebre baja ... después de tomar el medicamento.
(De koorts zakt langzaam na het innemen van het medicijn.)
5. Malo:
El enfermo se siente ... por la fiebre.
(De zieke voelt zich slecht door de koorts.)
6. Rápido:
Los síntomas vienen ....
(De symptomen komen snel.)
7. Fácil:
Me pongo enfermo ....
(Ik word makkelijk ziek.)
8. Bueno:
Hoy me siento .... No estoy cansada.
(Vandaag voel ik me goed. Ik ben niet moe.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. El doctor me ayuda ___ cuando tengo fiebre.

(De dokter helpt me ___ wanneer ik koorts heb.)

2. Tomo el medicamento ___ para sentirme mejor.

(Ik neem het medicijn ___ om me beter te voelen.)

3. El enfermo tose ___ porque está muy débil.

(De zieke hoest ___ omdat hij erg zwak is.)

4. Es importante descansar ___ para mejorar la salud.

(Het is belangrijk om ___ te rusten om beter te worden.)

5. El dolor duele menos si descansas ___.

(De pijn doet minder zeer als je ___ uitrust.)

6. La enferma se siente ___ cuando tiene gripe.

(De zieke voelt zich ___ wanneer hij griep heeft.)

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage