Spaans A1.18: Dingen vragen

Preguntar cosas

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

A1.18.1 Diálogo

El pan casero: la receta de Pedro y Ana

Het zelfgebakken brood: het recept van Pedro en Ana


Woordenschat (12)

 ¿Cuál?: Welke? (Spaans)

¿Cuál es el ingrediente principal de la receta casera?

Show

Wat is het hoofdingrediënt van het zelfgemaakte recept? Show

¿Cuál?

Show

Welke? Show

 ¿Dónde?: Waar? (Spaans)

¿Dónde está el café?

Show

Waar is de koffie? Show

¿Dónde?

Show

Waar? Show

 ¿Cuánto?: Hoeveel? (Spaans)

¿Cuánto cuesta el pan en esta tienda?

Show

Hoeveel kost het brood in deze winkel? Show

¿Cuánto?

Show

Hoeveel? Show

 ¿Cómo?: Hoe? (Spaans)

¿Cómo te llamas?

Show

Hoe heet jij? Show

¿Cómo?

Show

Hoe? Show

 ¿A dónde?: Waarheen? (Spaans)

¿A dónde vas después de desayunar?

Show

Waar ga je na het ontbijten heen? Show

¿A dónde?

Show

Waarheen? Show

 ¿Qué?: Wat? (Spaans)

¿Qué ingredientes necesitas para la receta de hoy?

Show

Welke ingrediënten heb je nodig voor het recept van vandaag? Show

¿Qué?

Show

Wat? Show

 Preguntar (vragen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Nosotros preguntamos si el museo está abierto.

Show

Wij vragen of het museum open is. Show

Preguntar

Show

Vragen Show

 Pedir (vragen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Tú pides ayuda en la tienda.

Show

Je vraagt om hulp in de winkel. Show

Pedir

Show

Vragen Show

 ¿Por qué?: Waarom? (Spaans)

¿Por qué tienes que levantarte tan temprano?

Show

Waarom moet je zo vroeg opstaan? Show

¿Por qué?

Show

Waarom? Show

 ¿Cuándo?: Wanneer? (Spaans)

¿Cuándo vienes mañana?

Show

Wanneer kom je morgen? Show

¿Cuándo?

Show

Wanneer? Show

 Responder (antwoorden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Nosotros respondemos a los mensajes.

Show

Wij beantwoorden de berichten. Show

Responder

Show

Antwoorden Show

 Repetir (herhalen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Nosotros repetimos el año.

Show

Wij herhalen het jaar. Show

Repetir

Show

Herhalen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Haz una frase que coincida con la imagen, usando una pregunta. (Maak een zin die bij de afbeelding past, met een vraag.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

¿Cuánto es la cuenta?

Hoeveel is de rekening?

¿Qué dices?

Wat zeg je?

¿Cuál quieres?

Welke wil je?

¿Adónde tenemos que ir?

Waar moeten we heen?

¿A qué te dedicas?

Wat is jouw baan?

¿Qué idioma hablas?

Welke taal spreek je?

...

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
te | llamas? | ¿Cómo
¿Cómo te llamas?
(Hoe heet jij?)
2.
necesitas para | de hoy? | la receta | ¿Qué ingredientes
¿Qué ingredientes necesitas para la receta de hoy?
(Welke ingrediënten heb je nodig voor het recept van vandaag?)
3.
museo está | abierto. | Nosotros preguntamos | si el
Nosotros preguntamos si el museo está abierto.
(Wij vragen of het museum open is.)
4.
temprano? | tienes que | levantarte tan | ¿Por qué
¿Por qué tienes que levantarte tan temprano?
(Waarom moet je zo vroeg opstaan?)
5.
tienda? | en esta | el pan | ¿Cuánto cuesta
¿Cuánto cuesta el pan en esta tienda?
(Hoeveel kost het brood in deze winkel?)
6.
respondéis | con | entusiasmo. | Vosotros
Vosotros respondéis con entusiasmo.
(Jullie antwoorden enthousiast.)
7.
vienes | mañana? | ¿Cuándo
¿Cuándo vienes mañana?
(Wanneer kom je morgen?)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

¿Cómo?


Hoe?

2

Repetir


Herhalen

3

Responder


Antwoorden

4

Pedir


Vragen

5

¿Dónde?


Waar?

Oefening 4: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

preguntamos, respondes, responden, pedís, preguntas, preguntan, preguntáis, pides

1.
Ellos ... si hay descuentos.
(Zij vragen of er kortingen zijn.)
2.
Tú ... ayuda en la tienda.
(Jij vraagt om hulp in de winkel.)
3.
Tú ... cómo llegar al centro.
(Je vraagt hoe je naar het centrum komt.)
4.
Nosotros ... si el museo está abierto.
(Wij vragen of het museum open is.)
5.
Vosotros ... una mesa para cuatro personas.
(Jullie vragen om een tafel voor vier personen.)
6.
Tú ... rápidamente.
(Je vraagt snel.)
7.
Vosotros ... por el precio del libro.
(Jullie vragen naar de prijs van het boek.)
8.
Ellos ... en voz alta.
(Zij antwoorden hardop.)

Oefening 5: Palabras interrogativas: "¿Qué?, ¿Quién?, ¿Cuál?, ..."

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

Cuándo, Por qué, Cuál, Cuántas, Qué, Dónde, Quiénes

1.
¿... te levantas por la mañana?
(Wanneer sta je 's ochtends op?)
2.
¿... está el azúcar?
(Waar is de suiker?)
3.
¿... cebollas necesitas?
(Hoeveel uien heb je nodig?)
4.
¿... usas mantequilla?
(Waarom gebruik je boter?)
5.
¿... compras este aceite?
(Waar koop je deze olie?)
6.
¿... es tu receta favorita?
(Wat is je favoriete recept?)
7.
¿... ingredientes necesitas?
(Welke ingrediënten heb je nodig?)
8.
¿... te ayudan en la cocina?
(Wie helpt je in de keuken?)

Lesvoorbereiding / huiswerk

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Uitgebreide vocabulaire tabel

Kernwoordenschat (12): Werkwoorden: 4, Vragen: 8,
Contextwoordenschat: 12

Spaans Nederlands
A dónde Waarheen
Cuál Welke
Cuándo Wanneer
Cuántas Hoeveel
Cuánto Hoeveel
Cuántos Hoeveel
Cómo Hoe
Dónde Waar
Pedir Vragen
Por qué Waarom
Preguntar Vragen
Quién Wie
Quiénes Wie
Qué Welke
Repetir Herhalen
Responder Antwoorden
¿A dónde? Waarheen?
¿Cuál? Welke?
¿Cuándo? Wanneer?
¿Cuánto? Hoeveel?
¿Cómo? Hoe?
¿Dónde? Waar?
¿Por qué? Waarom?
¿Qué? Wat?

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Preguntar vragen

Presente

Spaans Nederlands
yo pregunto ik vraag
tú preguntas jij vraagt
él/ella pregunta hij vraagt
nosotros/nosotras preguntamos wij vragen
vosotros/vosotras preguntáis jullie vragen
ellos/ellas preguntan zij vragen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Pedir vragen

Presente

Spaans Nederlands
yo pido ik vraag
tú pides jij vraagt
él/ella pide hij vraagt
nosotros/nosotras pedimos wij vragen
vosotros/vosotras pedís jullie vragen
ellos/ellas piden zij vragen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Responder antwoorden

Presente

Spaans Nederlands
yo respondo ik antwoord
tú respondes jij antwoordt
él/ella responde hij antwoordt
nosotros/nosotras respondemos wij antwoorden
vosotros/vosotras respondéis jullie antwoorden
ellos/ellas responden zij antwoorden

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏