Vragende woorden: "¿Qué?, ¿Quién?, ¿Cuál?, ..." Delen Gekopieerd!
Vragende woorden worden gebruikt om vragen te stellen.
Gramática: Palabras interrogativas: "¿Qué?, ¿Quién?, ¿Cuál?, ..."
A1 Spaans Vraagwoorden
Niveau: A1
Module 3: Día a día (Dag tot dag)
Les 18: Preguntar cosas (Dingen vragen)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten
Audio en video
- In het Spaans worden de vraagtekens "¿ en ?" aan het begin en het einde van de vraag geplaatst.
- Sommige vragende woorden zijn bijvoeglijke naamwoorden en moeten zich aanpassen aan het zelfstandig naamwoord.
Palabras interrogativas | Ejemplos |
---|---|
¿Qué? | ¿Qué ingredientes necesitas para el pan? (Welke ingrediënten heb je nodig voor het brood?) |
¿Quién? / ¿Quiénes? | ¿Quién cocina la cena en tu casa? (Wie kookt het avondeten bij jou thuis?) |
¿Cuál? / ¿Cuáles? | ¿Cuál es tu receta casera favorita? (Wat is jouw favoriete huisrecept?) |
¿Cuándo? | ¿Cuándo te levantas para desayunar? (Wanneer sta je op om te ontbijten?) |
¿Dónde? | ¿Dónde guardas el aceite? (Waar bewaar je de olie?) |
¿A dónde? | ¿A dónde vas después de cenar? (Waarheen ga je na het eten?) |
¿Cómo? | ¿Cómo se cocina la cebolla con el tomate? (Hoe kook je de ui met de tomaat?) |
¿Por qué? | ¿Por qué te gusta cocinar con mantequilla? (Waarom vind je het leuk om te koken met boter?) |
¿Cuánto? / ¿Cuánta? | ¿Cuánto azúcar necesitas? (Hoeveel suiker heb je nodig?) |
¿Cuántos? / ¿Cuántas? | ¿Cuántas cebollas usas en la receta? (Hoeveel uien gebruik je in het recept?) |
Oefening 1: Palabras interrogativas: "¿Qué?, ¿Quién?, ¿Cuál?, ..."
Instructie: Vul het juiste woord in.
Cuándo, Por qué, Cuál, Cuántas, Qué, Dónde, Quiénes
Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
Por qué
Waarom
2
Cuántos
Hoeveel
3
Cuándo
Wanneer
4
Qué
Welke