10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Tegenwoordige tijd: de regelmatige werkwoorden

De tegenwoordige tijd met regelmatige werkwoorden wordt gebruikt om te spreken over handelingen die nu plaatsvinden.

Gramática: Presente de indicativo: los verbos regulares

A1 Spaans Regelmatige werkwoorden

Niveau: A1

Module 1: Presentarse (Jezelf voorstellen)

Les 8: Dirección y datos de contacto. (Adres en contactgegevens.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio met vertalingen
Audio met vertalingen

  1. In het Spaans eindigen alle werkwoorden op -ar, -er, -ir, de drie vervoegingen.
ContactarDeberCumplir
(Yo) contacto(Yo) debo(Yo) cumplo
(Tú) contactas(Tú) debes(Tú) cumples
(Él / Ella / Usted) contacta(Él / Ella / Usted) debe(Él / Ella / Usted) cumple
(Nosotros / Nosotras) contactamos(Nosotros / nosotras) debemos(Nosotros / nosotras) cumplimos 
(Vosotros / Vosotras) contactáis (Vosotros / Vosotras) debéis (Vosotros / Vosotras) cumplís 
(Ellos / Ellas / Ustedes) contactan (Ellos / Ellas / Ustedes) deben(Ellos / Ellas / Ustedes) cumplen

Uitzonderingen!

  1. Normaal gesproken hoef je geen voornaamwoord te gebruiken, omdat de uitgang van het werkwoord duidelijk maakt wie of wat de actie uitvoert.

Oefening 1: Presente de indicativo: los verbos regulares

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

trabaja, cumplen, apellidan, estudio, escribir, dice, contacta, viven

1.
Vivir: Ellos ... en España.
(Zij wonen in Spanje.)
2.
Trabajar: El hombre ... en un piso cerca de la familia.
(De man werkt op een verdieping dicht bij de familie.)
3.
Contactar: El hombre ... a la mujer con el móvil.
(Contact opnemen: De man neemt contact op met de vrouw via de mobiel.)
4.
Estudiar: Yo ... el número de la tarjeta de crédito.
(Studeren: Ik bestudeer het nummer van de creditcard.)
5.
Apellidarse: Ellas se ... García.
(Heet: Zij heten García.)
6.
Cumplir: Ellos ... cuarenta años.
(Ze worden veertig jaar oud.)
7.
Decir: Él ... su fecha de nacimiento.
(Zeggen: Hij zegt zijn geboortedatum.)
8.
Escribir: Tú ... tu lugar de nacimiento al profesor.
(Schrijf: Jij schrijft je geboorteplaats aan de docent.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

cumplen


zij worden

2

dice


zegt

3

viven


zij wonen

4

contacta


neemt contact op