Cursus Spaans (leerplan)
Spaans leerplan en audio, oefeningen, grammatica en vocabulaire materialen voor gebruik tijdens onze conversatielessen.
Gestructureerd naar CEFR-niveau
Praktisch en leuk
6 leermodules per niveau
Schrijf je nu in!
Niveau
A1
A2
Leerdoelen
-
Saludos básicos y despedidas.
(Basisbegroetingen en afscheidsgroeten.)
-
Iniciar y finalizar una conversación.
(Een gesprek beginnen en beëindigen.)
-
Pide aclaración.
(Vraag om verduidelijking.)
-
Los pronombres personales
(De persoonlijke voornaamwoorden)
Leerdoelen
-
Di tu nombre y pregunta por el nombre de alguien
(Vertel je naam en vraag naar de naam van iemand anders)
-
Títulos y formas de dirigirse a las personas. (Señor, señorita,...)
(Titels en manieren om mensen aan te spreken. (Meneer, mevrouw,...))
-
Preséntate
(Stel jezelf voor)
-
El alfabeto
(Het alfabet)
-
La pronunciación
(De uitspraak)
Leerdoelen
-
Pregunta a alguien de dónde es
(Vraag iemand waar ze vandaan komen)
-
Di tu nacionalidad
(Zeg je nationaliteit)
-
Los artículos en español
(De lidwoorden in het Spaans)
-
El género de los sustantivos
(Het geslacht van zelfstandige naamwoorden)
Leerdoelen
-
Aprender a contar
(Leren tellen)
-
Números del 1 al 100
(Nummers van 1-100)
-
Números cardinales: básicos
(Kardinale getallen: basis)
-
Números cardinales: centenas, miles, millones
(Hoofdtelwoorden: honderden, duizenden, miljoenen)
-
Números cardinales: decenas
(Cardinale getallen: tientallen)
Leerdoelen
-
Hablar sobre los miembros de la familia
(Praat over familieleden)
-
Describe a los miembros de tu familia
(Beschrijf je gezinsleden)
-
Los adjetivos posesivos
(De bezittelijke voornaamwoorden)
Leerdoelen
-
Preguntar la edad de alguien
(Iemand naar zijn leeftijd vragen)
-
Di cuántos años tienes y cuándo es tu cumpleaños
(Zeg hoe oud je bent en wanneer je jarig bent)
-
Palabras interrogativas: "Cuánto" y "Cuándo"
(Vragende woorden: "Cuánto" en "Cuándo")
Leerdoelen
-
Describe tu profesión
(Beschrijf je beroep)
-
Preguntar por la profesión de alguien
(Vraag naar iemands beroep)
-
Hablar sobre estudios
(Praat over studies)
-
Palabras interrogativas: "dónde, cuál, qué, por qué"
(Vragende woorden: "dónde, cuál, qué, por qué")
Leerdoelen
-
Pedir y dar detalles de contacto.
(Contactgegevens vragen en geven.)
-
Decir y preguntar por direcciones.
(Geven van en vragen naar adressen.)
-
Presente de indicativo: los verbos regulares
(Tegenwoordige tijd: de regelmatige werkwoorden)
-
El condicional cero
(De nulvoorwaarde)
Leerdoelen
-
Aprende las partes del día.
(Leer de delen van de dag.)
-
Aprende los nombres de los 7 días de la semana
(Leer de namen van de 7 dagen van de week)
-
Describe tus actividades semanales.
(Beschrijf je wekelijkse activiteiten.)
-
Preposiciones: indicar momentos del día
(Voorzetsels: aangeven van momenten van de dag)
Leerdoelen
-
Hablar sobre el tiempo
(Praat over het weer)
-
Vocabulario básico del clima
(Basis weerwoordenschat)
-
Adjetivos derivados de un sustantivo: "-ado/a, -oso/a, ..."
(Bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van een zelfstandig naamwoord: "-ado/a, -oso/a, ...")
Leerdoelen
-
Aprende los números ordinales.
(Leer de rangtelwoorden.)
-
Los números ordinales
(De rangtelwoorden)
Leerdoelen
-
Aprender las estaciones y los meses.
(Leer de seizoenen en maanden.)
-
Describe el tiempo en cada estación y mes.
(Beschrijf het weer in elk seizoen en elke maand.)
-
Avanzado: cuenta qué haces en qué mes del año.
(Geavanceerd: vertel wat je doet in welke maand van het jaar.)
-
"Ir + a" + infinitivo
("Ir + a" + infinitivo)
Leerdoelen
-
Preguntar y decir la hora
(Vraag en vertel de tijd)
-
Lee el reloj
(Lees de klok)
-
¿Cómo decir la hora?
(Hoe zeg je de tijd?)
Leerdoelen
-
Las fechas y festivos básicos
(De basisdata en feestdagen)
-
¿Cómo se forman las fechas?
(Hoe worden data gevormd?)
Leerdoelen
-
Nombra los alimentos que consumimos diariamente.
(Noem het voedsel dat we dagelijks consumeren.)
-
Dí lo que comes y bebes.
(Vertel wat je eet en drinkt.)
-
Las conjunciones: "Y, e, o, ..."
(De voegwoorden: "Y, e, o, ...")
Leerdoelen
-
Habla sobre tu rutina diaria.
(Praat over je dagelijkse routine.)
-
Hablar sobre hábitos.
(Praat over gewoontes.)
-
Verbos y pronombres reflexivos
(Reflexieve werkwoorden en voornaamwoorden)
Leerdoelen
-
Ingredientes básicos para cocinar
(Basisingrediënten voor koken)
-
Expresando obligaciones
(Verplichtingen uitdrukken)
-
Obligaciones - "Hay que, tener que, deber"
(Verplichtingen - "Hay que, tener que, deber")
Leerdoelen
-
Haz preguntas y responde.
(Stel en beantwoord vragen.)
-
Aprende las palabras interrogativas.
(Leer de vraagwoorden.)
-
Palabras interrogativas: "¿Qué?, ¿Quién?, ¿Cuál?, ..."
(Vragende woorden: "¿Qué?, ¿Quién?, ¿Cuál?, ...")
Leerdoelen
-
Hablar sobre dinero, divisas y métodos de pago.
(Praat over geld, valuta's en betaalmethoden.)
-
Pide y di el precio en una tienda.
(Vraag naar en zeg de prijs in een winkel.)
-
Adverbios de cantidad: "Mucho, poco, bastante,..."
(Bijwoorden van hoeveelheid: "Mucho, poco, bastante, ...")
Leerdoelen
-
Escribe una lista de la compra para alimentos y bebidas diarios.
(Maak een boodschappenlijst voor dagelijkse voeding en drankjes.)
-
Pregunta a un dependiente sobre un producto en el supermercado.
(Vraag een winkelmedewerker naar een product in de supermarkt.)
-
Verbos con cambios de raíz: "e → i, e → ie, ..."
(Werkwoorden met stamverandering: "e → i, e → ie, ...")
Leerdoelen
-
Describe la ropa de diario.
(Beschrijf alledaagse kleding.)
-
Preguntar por disponibilidad en una tienda de ropa.
(Vraag naar beschikbaarheid in een kledingwinkel.)
-
Pide tu talla.
(Vraag om uw maat.)
-
Los verbos modales: "Deber, poder, querer,..."
(De modale werkwoorden: "Deber, poder, querer, ...")
Leerdoelen
-
Conoce las partes básicas del cuerpo.
(Leer de basis lichaamsdelen kennen.)
-
Frases básicas para describir tu salud.
(Basiszinnen om uw gezondheid te beschrijven.)
-
El plural de los sustantivos
(Het meervoud van zelfstandige naamwoorden)
Leerdoelen
-
Describe la apariencia física de las personas
(Beschrijf het uiterlijk van mensen)
-
Usa adjetivos para describir a las personas.
(Gebruik bijvoeglijke naamwoorden om mensen te beschrijven.)
-
La concordancia de los adjetivos
(De overeenstemming van de bijvoeglijke naamwoorden)
Leerdoelen
-
Describe los colores de los objetos comunes.
(Beschrijf de kleuren van gewone voorwerpen.)
-
Colores básicos, compuestos y de cabello.
(Basis-, samengestelde en haarkleuren.)
-
Expresar gustos y disgustos: (no) me gusta
(Voorkeuren en afkeren uitdrukken: (no) me gusta)
Leerdoelen
-
Expresa tus emociones básicas.
(Druk je basisemoties uit.)
-
Describe las emociones de los demás.
(Beschrijf de gevoelens van anderen.)
-
Diferencia entre Ser vs Estar
(Verschil tussen Ser vs Estar)
Leerdoelen
-
Describir gusto, olfato, vista, oído y tacto
(Beschrijf smaak, geur, zicht, geluid en aanraking)
-
Comparar cosas
(Dingen vergelijken)
-
Los adjetivos comparativos: "Más + adjetivo + que," ...
(Vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden: "Más + adjetivo + que," ...)
Leerdoelen
-
Describir formas y figuras.
(Beschrijf vormen en figuren.)
-
Describe objetos básicos.
(Beschrijf basisobjecten.)
-
Expresar preferencias.
(Geef voorkeuren aan.)
-
Los adjetivos demostrativos: "Este, ese, aquel"
(De aanwijzende voornaamwoorden: "Este, ese, aquel")
Leerdoelen
-
Aprende a describir el carácter de las personas.
(Leer het karakter van mensen te beschrijven.)
-
Hablar sobre las personalidades.
(Praat over persoonlijkheden.)
-
Los superlativos relativos: "El más, la más, los menos, ..."
(De betrekkelijke superlatieven: "El más, la más, los menos, ...")
Leerdoelen
-
Expresa lo que necesitas.
(Druk uit wat je nodig hebt.)
-
Cuenta cómo se siente tu cuerpo.
(Vertel hoe je lichaam aanvoelt.)
-
El participio pasado como adjetivo: "-ado, -oso, ..."
(Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord: "-ado, -oso, ...")
Leerdoelen
-
Expresar enfermedad y dolor.
(Uitdrukken van ziekte en pijn.)
-
Expresa tu condición médica en la consulta del médico.
(Leg je medische toestand uit bij de dokter.)
-
Adverbios de modo
(Manierbijwoorden)
Leerdoelen
-
Describe todas las habitaciones y plantas de una casa.
(Beschrijf alle kamers en verdiepingen van een huis.)
-
Entender un anuncio de alquiler o venta de una casa.
(Een huur- of verkoopadvertentie van een huis begrijpen.)
-
Haber (Hay) + artículo indeterminado
(Haber (Hay) + onbepaald lidwoord)
Leerdoelen
-
Describe los muebles de tu casa.
(Beschrijf het meubilair in je huis.)
-
Usa las preposiciones de lugar para indicar la ubicación de los muebles.
(Gebruik de plaatsbepalende voorzetsels om de locatie van meubels aan te geven.)
-
"Haber" vs "Estar" : artículo indeterminado vs determinado
("Haber" vs "Estar": onbepaald lidwoord vs bepaald lidwoord)
Leerdoelen
-
Describe qué vajilla necesitas.
(Beschrijf welke tafelgerei je nodig hebt.)
-
Preparar la mesa para recibir a los invitados.
(De tafel dekken om gasten te ontvangen.)
-
Preposiciones de lugar: "En, sobre, entre,..."
(Voorzetsels van plaats: "En, sobre, entre,...")
Leerdoelen
-
Aprende los nombres de los electrodomésticos y aparatos eléctricos comunes.
(Leer de namen van veelvoorkomende huishoudelijke en elektrische apparaten.)
-
Situaciones diarias con dispositivos comunes del hogar.
(Dagelijkse situaties met veelvoorkomende huishoudelijke apparaten.)
-
Los verbos irregulares: "Yo hago, yo pongo, yo doy, ..."
(De onregelmatige werkwoorden: "Yo hago, yo pongo, yo doy, ...")
Leerdoelen
-
Aprende los diferentes tipos de alojamiento.
(Leer de verschillende soorten accommodaties.)
-
Contacta con un propietario o una agencia para alquilar una casa.
(Neem contact op met een verhuurder of makelaar om een huis te huren.)
-
Conectores: "Porque, también, tampoco"
(Verbindingswoorden: "Porque, también, tampoco")
Leerdoelen
-
Aprende los nombres de las plantas y flores comunes en la casa y en el jardín.
(Leer de namen van gewone planten en bloemen in huis en in de tuin.)
-
Rutina diaria de cuidado de plantas y jardinería.
(Dagelijkse verzorging van planten en tuinieren.)
-
Estar + gerundio
(Estar + gerundio)
Leerdoelen
-
Aprende los animales básicos (mascotas)
(Leer de basisdieren (huisdieren))
-
Describe las rutinas de tu mascota.
(Beschrijf de routines van je huisdier.)
-
Uno vs. Otro
(Uno vs. Otro)
Leerdoelen
-
Describir la ubicación de los servicios en un mapa.
(Beschrijf de locatie van diensten op een kaart.)
-
Preguntar por el horario de apertura de un determinado servicio.
(Vraag naar de openingstijden van een bepaalde dienst.)
-
"Estar" + participio
("Estar" + participio)
Leerdoelen
-
Pide comida del menú.
(Vraag naar eten van het menu.)
-
Reservar una mesa en un restaurante.
(Reserveer een tafel in een restaurant.)
-
"Haber" + participio (el pretérito perfecto)
("Haber" + participio (el pretérito perfecto))
Leerdoelen
-
Aprende los deportes
(Leer de sporten)
-
Habla sobre los deportes que practicas
(Praat over de sporten die je beoefent)
-
Adverbios de frecuencia: "Siempre, cada, todos, nunca, etc"...
(Bijwoorden van frequentie: "Siempre, cada, todos, nunca, etc"...)
Leerdoelen
-
Habla sobre tus pasatiempos
(Praat over je hobby's)
-
Describe actividades que disfrutas
(Beschrijf activiteiten die je leuk vindt)
-
Adverbios de tiempo: "Ahora, antes, después, luego, etc..."
(Tijdsbepalende bijwoorden: "Ahora, antes, después, luego, etc...")
Leerdoelen
-
Describe los diferentes tipos de transporte.
(Beschrijf de verschillende soorten vervoer.)
-
Compra un billete de transporte.
(Koop een vervoerbewijs.)
-
Describe el transporte entre lugares.
(Beschrijf het vervoer tussen plaatsen.)
-
Preposiciones de lugar: "Ir + en, ir + a, por, hacia, etc..."
(Plaatsvoorzetsels: "Ir + en, ir + a, por, hacia, etc...")
Leerdoelen
-
Pedir direcciones en una ciudad
(Vraag om de weg in een stad)
-
Dar indicaciones a un desconocido
(Aan een vreemde de weg wijzen)
-
Preguntar por la existencia de un edificio o servicio.
(Vraag naar het bestaan van een gebouw of dienst.)
-
Expresiones de lugar: "A la izquierda", "A la derecha", "Todo recto, "En el centro"
(Expresiones de lugar: "A la izquierda", "A la derecha", "Todo recto", "En el centro")
Leerdoelen
-
Haz planes con tus amigos para el viernes por la noche.
(Maak plannen met je vrienden voor vrijdagavond.)
-
Invitar a alguien a un evento.
(Iemand uitnodigen voor een evenement.)
-
Describir preferencias: "Preferir, Encantar, Gustar"
(Voorkeuren beschrijven: "Preferir, Encantar, Gustar")
Leerdoelen
-
Habla sobre eventos culturales en la ciudad.
(Praat over culturele evenementen in de stad.)
-
Ve al museo, una exposición, música,...
(Ga naar het museum, een expositie, een muziekstuk...)
-
Voz pasiva con ser + participio
(Lijdende vorm met ser + participio)
-
El discurso indirecto: "Decir que"
(De indirecte rede: "Decir que")
Leerdoelen
-
Describe diferentes tipos de vacaciones y actividades.
(Beschrijf verschillende soorten vakanties en activiteiten.)
-
Analiza los medios de transporte utilizados para llegar a tu destino de viaje
(Bespreek de vervoersmiddelen die worden gebruikt om je reisbestemming te bereiken.)
-
Conocer los destinos turísticos más comunes en el país de tus huéspedes.
(Ken gangbare vakantiebestemmingen in het gastland.)
-
Las preposiciones "Por" y "Para"
(De voorzetsels "Por" en "Para")
Leerdoelen
-
Nombre y describe artículos comunes para empacar en un viaje.
(Noem en beschrijf veelvoorkomende items om in te pakken voor een reis.)
-
Comparar diferentes tipos de equipaje y maletas.
(Vergelijk verschillende soorten bagage en koffers.)
-
Explica las normas y restricciones sobre el equipaje.
(Leg bagageregels en -beperkingen uit.)
-
Para + infinitivo
(Para + infinitivo)
Leerdoelen
-
Reserva y reserva una habitación: por teléfono, correo electrónico y en línea.
(Boek en reserveer een kamer - per telefoon, e-mail en online.)
-
Conozca los tipos comunes de hoteles y habitaciones.
(Ken veelvoorkomende hotel- en kamertypes.)
-
Los comparativos irregulares: Mejor, Peor, Mayor, Menor
(De onregelmatige vergelijkingen: Mejor, Peor, Mayor, Menor)
Leerdoelen
-
El proceso de facturación para su vuelo: en el aeropuerto y en línea.
(Het incheckproces voor uw vlucht: op de luchthaven en online.)
-
Pide información sobre los horarios de vuelos y las terminales.
(Vraag naar informatie over vluchtschema's en terminals.)
-
Pasar por seguridad y entender las instrucciones de seguridad.
(Door de beveiliging gaan en de veiligheidsinstructies begrijpen.)
-
Adjectives: "Bonito", "Feo", "Bueno", "Malo", etc ...
(Bijvoeglijke naamwoorden: "Bonito", "Feo", "Bueno", "Malo", enzovoort ...)
Leerdoelen
-
Alquile un coche, bicicleta o scooter.
(Huur een auto, fiets of scooter.)
-
Gestiona tu seguro de coche y depósito.
(Beheer uw autoverzekering en storting.)
-
Recoge y devuelve tu transporte.
(Haal en retourneer uw vervoermiddel.)
-
La diferencia entre "Mucho" y "Muy"
(Het verschil tussen "Mucho" en "Muy")
Leerdoelen
-
Realiza el check-in y el check-out de tu hotel.
(In- en uitchecken bij het hotel.)
-
Solicite cambios o servicios adicionales durante su estancia.
(Vraag om wijzigingen of extra services tijdens uw verblijf.)
-
Informe de cualquier problema relacionado con su estancia en la recepción.
(Meld eventuele problemen met betrekking tot uw verblijf bij de receptie.)
-
Los pronombres de objeto directo: "Lo", "La", "Los", "Las"
(De directe voornaamwoorden: "Lo", "La", "Los", "Las")
-
Los pronombres de objeto indirecto: "Me, Te, Le, Nos, Os, Les"
(De indirecte voornaamwoorden: "Me, Te, Le, Nos, Os, Les")
Leerdoelen
-
Actividades comunes durante un viaje a la ciudad.
(Veelvoorkomende activiteiten tijdens een stedentrip.)
-
Solicitando información en la oficina de turismo.
(Informatie vragen bij het VVV-kantoor.)
-
Conoce frases prácticas de supervivencia como turista para moverte por la ciudad.
(Ken praktische overlevingszinnen als toerist om je in de stad te redden.)
-
La diferencia entre "Por qué" y "Porque"
(Het verschil tussen "Por qué" en "Porque")
Leerdoelen
-
Reporta los artículos robados o perdidos en la comisaría de policía.
(Meld gestolen of verloren voorwerpen bij het politiebureau.)
-
Pedir ayuda con los documentos en la embajada o el consulado.
(Hulp vragen met documenten bij de ambassade of het consulaat.)
-
Contacta con los servicios de emergencia.
(Bel de hulpdiensten.)
-
"Lo" + adjectivo
("Lo" + adjectief)
Leerdoelen
-
Navegar por la seguridad social, los permisos de trabajo y el papeleo.
(Navigeren door sociale zekerheid, werkvergunningen en papierwerk.)
-
Conozca sus obligaciones y trámites en el país.
(Ken uw verplichtingen en documentatie in het land.)
-
Verbos irregulares en el pretérito perfecto
(Onregelmatige werkwoorden in de voltooid tegenwoordige tijd)
Leerdoelen
-
Habla sobre lo que viste en la televisión o escuchaste en la radio.
(Bespreek wat je op televisie hebt gezien of op de radio hebt gehoord.)
-
Expresiones temporales para eventos recientes.
(Tijduitdrukkingen voor recente gebeurtenissen.)
-
Conoce las emisoras de medios populares en tu país anfitrión.
(Leer de populaire mediastations in je gastland kennen.)
-
El pretérito indefinido: Los verbos regulares
(De onvoltooid verleden tijd: De regelmatige werkwoorden)
-
El pretérito indefinido: Los verbos irregulares
(De pretérito indefinido: Onregelmatige werkwoorden)
Leerdoelen
-
Conoce los nombres de los servicios de emergencia de tu nuevo país.
(Ken de namen van de hulpdiensten van je nieuwe land.)
-
Llamar y aconsejar sobre situaciones.
(Bellen en adviseren over situaties.)
-
El pretérito imperfecto de verbos regulares
(De onvoltooid verleden tijd van regelmatige werkwoorden)
-
El pretérito imperfecto de verbos irregulares
(De onvoltooid verleden tijd van onregelmatige werkwoorden)
Leerdoelen
-
Aprende sobre el sistema educativo del país.
(Leer over het onderwijssysteem van het land.)
-
Habla sobre tu época en la escuela y recuerdos de la infancia.
(Vertel over je tijd op school en jeugdherinneringen.)
-
¿El pretérito imperfecto o el pretérito indefinido?
(De onvoltooide verleden tijd of de voltooid verleden tijd?)
Leerdoelen
-
Abrir una cuenta bancaria.
(Een bankrekening openen.)
-
Haz compras en línea y familiarízate con los métodos de pago comunes.
(Doe online aankopen en maak uzelf vertrouwd met gangbare betaalmethoden.)
-
Conoce los bancos más grandes del país.
(Leer de grootste banken van het land kennen.)
-
Expresiones temporales: "Hace un rato", "Esta semana", "Este mes",etc...
(Tijdelijke uitdrukkingen: "Hace un rato", "Esta semana", "Este mes", enzovoort...)
Leerdoelen
-
Habla sobre tus estudios universitarios o metas.
(Praat over je universitaire studie of doelen.)
-
Conoce el vocabulario sobre educación superior.
(Ken de woordenschat over hoger onderwijs.)
-
Conoce el sistema de educación superior y las instituciones de tu nuevo país.
(Leer het hoger onderwijssysteem en de instellingen van je nieuwe land kennen.)
-
Expresiones con los tiempos del pasado: "Ayer", "De repente" , "El mes pasado" , etc...
(Uitdrukkingen met verleden tijd: "Ayer", "De repente", "El mes pasado", enzovoort...)
Leerdoelen
-
Familiarízate con las instituciones gubernamentales básicas del país.
(Maak kennis met de basisoverheidsinstellingen van het land.)
-
Hablar sobre elecciones y votación.
(Praat over verkiezingen en stemmen.)
-
Los tiempos del pasado (resumen)
(Overzicht van de verleden tijden)
Leerdoelen
-
Compra entradas (online) para un festival, concierto, musical,...
(Koop (online) kaarten voor een festival, concert, musical,...)
-
Habla sobre instrumentos musicales y tu género favorito.
(Praat over muziekinstrumenten en je favoriete genre.)
-
Conoce las festividades comunes en tu nuevo país.
(Ken de bekende festivals in je nieuwe land.)
-
El futuro simple: Los verbos regulares
(El futuro simple: De regelmatige werkwoorden)
-
El futuro simple: Los verbos irregulares
(El futuro simple: Onregelmatige werkwoorden)
Leerdoelen
-
Invita y recibe a tus amigos en casa.
(Nodig je vrienden thuis uit en ontvang ze.)
-
Organiza una cena, una noche de juegos u otra actividad.
(Organiseer een dinerfeest, spelletjesavond of andere activiteit.)
-
Conoce las actividades comunes por la tarde en tu nuevo país.
(Ken de gebruikelijke avondactiviteiten in je nieuwe land.)
-
Superlative absolute: -ísimo/-ísima
(Superlatief absoluut: -ísimo/-ísima)
Leerdoelen
-
Hablar sobre el pueblo y el campo.
(Praat over het dorp en het platteland.)
-
Aprende los nombres de los animales de la granja.
(Leer de namen van de boerderijdieren.)
-
Aprende sobre las regiones rurales más conocidas de tu país anfitrión.
(Leer over de bekendste landelijke gebieden van je gastland.)
-
Los pronombres reflexivos: "Conmigo", "Contigo", "Mí", "Ti', "Sí"
(De reflexieve voornaamwoorden: "Conmigo", "Contigo", "Mí", "Ti", "Sí")
-
El "se" impersonal
(De "se" impersonal)
Leerdoelen
-
Aprender los nombres de los objetos naturales comunes.
(Leer de namen van veelvoorkomende natuurlijke objecten.)
-
Navega usando un mapa o GPS.
(Navigeer met een kaart of GPS.)
-
Conoce las regiones comunes para ir de camping en tu nuevo país.
(Ken de gebruikelijke gebieden om te kamperen in je nieuwe land.)
-
Las conjunciones: "Y, Pero, O, Así que, Entonces"
(De voegwoorden: "Y, Pero, O, Así que, Entonces")
Leerdoelen
-
Describe diferentes paisajes y animales.
(Beschrijf verschillende landschappen en dieren.)
-
Organiza una actividad familiar en un parque de atracciones.
(Organiseer een familieactiviteit in een attractiepark.)
-
Infórmate sobre zoológicos famosos o reservas naturales en tu país anfitrión
(Leer over beroemde dierentuinen of wildgebieden in jouw gastland)
Leerdoelen
-
Invita a amigos y familiares a una caminata o pequeño paseo.
(Nodig vrienden en familie uit voor een wandeling of een klein ommetje.)
-
Vocabulario sobre paisajes y senderismo.
(Woordenlijst over landschappen en wandelen.)
-
Conoce las zonas de senderismo más famosas de tu país anfitrión.
(Leer de beroemde wandelgebieden van je gastland kennen.)
-
Expresar lo positivo y lo negativo: "Bien/ Bueno, Mal/ Malo"
(Het positieve en het negatieve uitdrukken: "Bien/ Bueno, Mal/ Malo")
Leerdoelen
-
Hablar de productos de higiene y rutinas.
(Praat over hygiëneproducten en -routines.)
-
Explica qué productos de higiene quieres en la tienda.
(Leg uit welke hygiëneproducten je in de winkel wilt.)
-
Usos de "Antes", "Antes de", "Después", "Después de", "Cuando"
(Usos de "Antes", "Antes de", "Después", "Después de", "Cuando")
Leerdoelen
-
Busca y encuentra clases particulares.
(Zoek en vind privélessen.)
-
Inscríbete en una academia local de tu interés.
(Schrijf je in bij een lokale academie van jouw interesse.)
-
Las preposiciones: "Desde" y "Hasta"
(De voorzetsels: "Desde" en "Hasta")
Leerdoelen
-
Pide un menú específico.
(Vraag om een specifiek menu.)
-
Pide comida para llevar.
(Bestel afhaalmaaltijden.)
-
"Acabar de", "empezar a" , "volver a" + infinitivo
("Acabar de", "empezar a", "volver a" + infinitief)
Leerdoelen
-
Habla sobre tu dieta y hábitos (in)saludables.
(Praat over je dieet en (on)gezonde gewoontes.)
-
Planifica tu menú semanal.
(Plan je wekelijkse menu.)
-
El relativo "que"
(De betrekkelijke "que")
Leerdoelen
-
Habla sobre tu transporte diario.
(Bespreek je dagelijkse vervoer.)
-
Discute varios tipos de transporte.
(Bespreek verschillende soorten transport.)
-
Usos de "Poco", "Mucho", "Bastante", "Nada", "Nadie"
(Gebruik van "Poco", "Mucho", "Bastante", "Nada", "Nadie")
Leerdoelen
-
Habla sobre tu conjunto de ropa favorito.
(Praat over je favoriete outfit.)
-
Describe tu atuendo y moda.
(Beschrijf je outfit en mode.)
-
Las preposiciones de lugar: "Fuera de", "Bajo", "Alrededor de",etc...
(De voorzetsels van plaats: "Fuera de", "Bajo", "Alrededor de", etc...)
Leerdoelen
-
Habla sobre los beneficios del ejercicio y el deporte
(Bespreek de voordelen van lichaamsbeweging en sporten.)
-
Habla sobre tus rutinas diarias de ejercicio
(Praat over je dagelijkse bewegingsroutines)
-
Los adjetivos posesivos: "Mío", "Tuyo", "Suyo", ...
(De bezittelijke voornaamwoorden: "Mío", "Tuyo", "Suyo", ...)
Leerdoelen
-
Discute un anuncio de una casa o un piso que acabas de ver.
(Bespreek een advertentie voor een huis of appartement die je zojuist hebt gezien.)
-
Discutir para comprar una nueva casa o apartamento.
(Bespreek de aankoop van een nieuw huis of appartement.)
-
El condicional simple
(El condicional simple)
-
Condicional tipo 1
(Voorwaardelijke zin type 1)
Leerdoelen
-
Habla sobre un libro, cuento de hadas o poema que hayas leído.
(Praat over een boek, sprookje of gedicht dat je hebt gelezen.)
-
Pide un libro o autor en la biblioteca.
(Vraag naar een boek of auteur in de bibliotheek.)
Leerdoelen
-
Habla sobre tu lista de cosas que hacer antes de morir y planes futuros
(Praat over je bucketlist en toekomstplannen)
-
Condicional: Los verbos irregulares
(Voorwaardelijke wijs: De onregelmatige werkwoorden)
Leerdoelen
-
Hablar sobre planes y ambiciones para el futuro
(Praat over plannen en ambities voor de toekomst)
-
Habla sobre tus relaciones y planes familiares
(Praat over je relaties en gezinsplannen)
-
Expresar deseos, cortesía y sugerencias: "Me gustaría", "Debería", "Querría"
(Wensen, beleefdheid en suggesties uitdrukken: "Me gustaría", "Debería", "Querría")
-
Dar consejos con el condicional simple
(Adviezen geven met de condicional simple)
Leerdoelen
-
Discutir planes para iniciar un negocio.
(Plannen bespreken voor het starten van een bedrijf.)
-
Habla sobre las responsabilidades diarias de la contabilidad.
(Bespreek de dagelijkse boekhoudkundige taken.)
-
El gerundio, las tres conjugaciones
(De gerundio, de drie vervoegingen)
Leerdoelen
-
Habla sobre actividades y cambios en el estilo de vida después de jubilarte.
(Praat over activiteiten en veranderingen in levensstijl nadat je met pensioen bent gegaan.)
-
Hablar sobre acciones en curso en el futuro.
(Praten over lopende acties in de toekomst.)
-
Los verbos "Llevar/Seguir" + Gerundio
(De werkwoorden "Llevar/Seguir" + Gerundio)
Leerdoelen
-
Conocer los nombres de los servicios y tiendas locales.
(Ken de namen van lokale diensten en winkels.)
-
Discute lo que encuentras en el centro comercial.
(Bespreek wat je in het winkelcentrum vindt.)
-
Las conjunciones: "Ni... Ni...", "Así Como"
(De voegwoorden: "Ni... Ni...", "Así Como")
Leerdoelen
-
Enviar y recibir mensajes.
(Verstuur en ontvang berichten.)
-
Correo electrónico e internet.
(E-mail en internet.)
-
El presente de subjuntivo: Los verbos regulares
(El presente de subjuntivo: De regelmatige werkwoorden)
Leerdoelen
-
Crea y envía tu currículum.
(Maak en verstuur je cv.)
-
Utiliza portales de empleo para buscar trabajo.
(Gebruik vacaturewebsites om naar een baan te zoeken.)
-
El imperativo con pronombres: directos, indirectos y combinados
(De gebiedende wijs met voornaamwoorden: direct, indirect en gecombineerd)
Leerdoelen
-
Realizar una entrevista de trabajo
(Het voeren van een sollicitatiegesprek)
-
Complemento indirecto
(Meewerkend voorwerp)
-
Imperativo afirmativo informal: "Tú" y "Vosotros"
(Informele bevestigende imperatief: "Tú" en "Vosotros")
Leerdoelen
-
Vocabulario sobre equipos y roles
(Woordenschat over teams en rollen)
-
Dar órdenes con objeto indirecto
(Opdrachten geven met meewerkend voorwerp)
-
El imperativo negativo
(De negatieve imperatief)
Leerdoelen
-
Aprender vocabulario básico de debate
(Leer basiswoordenschat voor debatteren)
-
Expresar acuerdo y desacuerdo
(Instemming en onenigheid uiten)
-
Los imperativos: Mira, Oye, ¿Diga?
(De imperatieven: Mira, Oye, ¿Diga?)
Leerdoelen
-
Exprésate
(Geef je mening)
-
Aprende frases básicas para discutir puntos de vista
(Basiszinnen leren om standpunten te bespreken)
-
Estilo indirecto con pretéritos simples
(Indirecte rede met verleden tijdvormen)
Leerdoelen
-
Vocabulario sobre jerarquía organizacional
(Woordenschat over organisatiestructuur)
-
Dar órdenes
(Bevelen geven)
-
Expresar acuerdo y desacuerdo
(Uitdrukken van overeenstemming en onenigheid)
Leerdoelen
-
Vocabulario diario de oficina
(Dagelijkse kantoorvocabulaire)
-
Vocabulario de trabajo remoto
(Woordenschat van werken op afstand)
-
¿Cómo expresar opiniones?
(Hoe geef je je mening?)