Verleden tijden in het Spaans: eenvoudig, imperfectum, voltooid tegenwoordige tijd en voltooid verleden tijd Delen Gekopieerd!
Spaans
Deze les behandelt de verleden tijd en legt uit wanneer je welke tijd moet gebruiken. We hebben ook gedetailleerde lessen per tijd beschikbaar.
De verleden tijden in het Spaans
In het Spaans zijn er veel verleden tijden, waaronder de eenvoudige verleden tijd, de onvoltooide verleden tijd, de voltooid tegenwoordige tijd en de voltooid verleden tijd. Ze helpen ons allemaal om handelingen te beschrijven die in het verleden hebben plaatsgevonden.
- Ayer vi una película. (Ik keek gisteren een film.) eenvoudige verleden tijd
- Solíamos cantar todas las noches. (Wij zongen elke avond.) onvoltooide verleden tijd
- He visitado París. (Ik heb Parijs bezocht.) voltooid tegenwoordige tijd
- Ya se habían ido cuando llegamos. (Ze waren al weg toen we aankwamen.) voltooid verleden tijd
De eenvoudige verleden tijd in het Spaans
De eenvoudige verleden tijd, soms preteritum genoemd, is een tijd die wordt gebruikt om te praten over handelingen die op een specifiek moment in het verleden hebben plaatsgevonden en voltooid zijn.
Persoonlijk voornaamwoord | Spaans | Nederlands |
---|---|---|
Yo (Ik) | Fui al cine. | Ik ging naar de bioscoop. |
Ella/Él (Zij/Hij) | Compró un café. | Zij kocht een koffie. |
Nosotros/-as (Wij) | Ayer visitamos el museo. | Gisteren bezochten wij het museum. |
Luisteroefening
Deze dialoog laat zien hoe de eenvoudige verleden tijd kan worden gebruikt.
Spaans | Nederlands | |
---|---|---|
María | Yo fui al concierto el sábado pasado. | Ik ging naar het concert afgelopen zaterdag. |
Daniel | ¡Mi amiga también! Ella compró las entradas en el último momento. | Mijn vriendin ook! Zij kocht de kaartjes op het laatste moment. |
María | Nosotros fuimos en coche para llegar pronto. | Wij gingen met de auto om op tijd te zijn. |
De onvoltooide verleden tijd in het Spaans
De onvoltooide verleden tijd wordt gebruikt om te praten over dingen die regelmatig gebeurden of voortdurend waren in het verleden.
Persoonlijk voornaamwoord | Spaans | Nederlands |
---|---|---|
Ella/Él (Zij/Hij/Het) | Ella bailaba en todas las fiestas. | Zij danste op alle feesten. |
Yo (Ik) | Yo siempre comía helado en verano. | Ik at altijd ijs in de zomer. |
Nosotros/-as (Wij) | Nosotros íbamos al parque los domingos. | Wij gingen naar het park op zondagen. |
In tegenstelling tot de eenvoudige verleden tijd, die afgeronde handelingen in het verleden aangeeft, geeft de onvoltooide verleden tijd een gevoel van continuïteit weer.
Luisteroefening
Laten we de onvoltooide verleden tijd oefenen in een dialoog.
Spaans | Nederlands | |
---|---|---|
María | ¿Qué hacías durante las vacaciones de verano? | Wat deed jij tijdens de zomervakanties? |
Daniel | Yo comía helado en la playa mientras mi hermana bailaba. ¿Y vosotros? | Ik at ijs op het strand terwijl mijn zus danste. En jullie? |
María | Nosotros íbamos de acampada a la montaña. | Wij gingen kamperen in de bergen. |
De voltooid tegenwoordige tijd in het Spaans
De voltooid tegenwoordige tijd wordt vaak gebruikt om te praten over wat wel of niet is gebeurd, of om handelingen uit te drukken die in het verleden zijn voltooid maar relevant zijn voor het heden.
Spaans | Nederlands | |
---|---|---|
Tú (Jij) | Has terminado tu tarea. | Jij hebt je huiswerk afgemaakt. |
Ella/Él (Zij/Hij) | Ha leído ese libro. | Zij heeft dat boek gelezen. |
Nosotros/-as (Wij) | Hemos visto esa película. | Wij hebben die film gezien. |
Luisteroefening
Laten we kijken hoe de voltooid tegenwoordige tijd in een gesprek wordt gebruikt.
Spaans | Nederlands | |
---|---|---|
María | ¿Has visto la nueva película de Marvel? | Heb jij de nieuwe Marvel-film gezien? |
Daniel | Sí, ya la he visto. ¿Y tú? | Ja, ik heb hem al gezien. En jij? |
María | No, todavía no la he visto. | Nee, ik heb hem nog niet gezien. |
De voltooid verleden tijd in het Spaans
De voltooid verleden tijd wordt gebruikt om aan te geven dat een actie voltooid was voordat een andere actie in het verleden plaatsvond.
Spaans | Nederlands | |
---|---|---|
Tú (Jij) | Tú ya habías salido cuando yo llegué. | Jij was al vertrokken toen ik aankwam. |
Ella/Él (Zij/Hij) | Él ya había comido cuando llegué. | Hij had al gegeten toen ik aankwam. |
Nosotros/-as (Wij) | Nosotros ya habíamos salido cuando empezó a llover. | Wij waren al vertrokken toen het begon te regenen. |
Luisteroefening
Laten we kijken hoe de voltooid verleden tijd in een dialoog wordt gebruikt.
Spaans | Nederlands | |
---|---|---|
María | Cuando llegué, ya habías terminado la tarea. | Toen ik aankwam, had jij je huiswerk al afgemaakt. |
Daniel | Sí, había terminado justo antes de que llegaras. | Ja, ik had het net afgemaakt voordat je aankwam. |
Belangrijkste leerpunten
Hier is een korte samenvatting van deze les.
- Het eenvoudige verleden wordt gebruikt om te praten over acties die op een specifiek moment in het verleden hebben plaatsgevonden en zijn voltooid.
- Het imperfecte verleden wordt gebruikt om te praten over dingen die regelmatig gebeurden of in het verleden aan de gang waren.
- De present perfect wordt gebruikt om te praten over wat er wel of niet is gebeurd, of om acties uit te drukken die in het verleden zijn voltooid maar relevant zijn voor het huidige moment.
- De verleden perfect wordt gebruikt om een actie uit te drukken die plaatsvond vóór een andere actie in het verleden.
Abonneer je op onze sociale mediakanalen om gratis dagelijkse oefeningen te krijgen!