Conducir (rijden) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs) Delen Gekopieerd!

Conducir - Vervoeging van Rijden in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, indicatief (Presente, indicativo).
Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)
Alle vervoegingen en tijden: Conducir (rijden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Lesprogramma: Spaanse les - Transporte (Transport)
Vervoeging van rijden in tegenwoordige tijd
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) conduzco | ik rijd |
(tú) conduces | jij rijdt |
(él/ella) conduce | hij/zij rijdt |
(nosotros/nosotras) conducimos | wij rijden |
(vosotros/vosotras) conducís | jullie rijden |
(ellos/ellas) conducen | zij rijden |
Voorbeeldzinnen
Spaans | Nederlands |
---|---|
Yo conduzco el coche al trabajo cada día. | Ik rijd elke dag met de auto naar mijn werk. |
Tú conduces rápido cuando tomas el autobús. | jij rijdt snel als je de bus neemt |
Ella conduce el tranvía por la ciudad hoy. | zij rijdt vandaag de tram door de stad |
Nosotros conducimos al museo en coche. | Wij rijden naar het museum met de auto. |
Vosotros conducís la bicicleta los fines de semana. | jullie rijden de fiets in het weekend |
Ellos conducen el taxi desde la estación de tren. | Zij rijden de taxi vanaf het treinstation. |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
conducen, conduces, conduzco, conducimos, conducís, conduce
1.
Yo ... el coche al trabajo cada día.
(Ik rijd elke dag met de auto naar mijn werk.)
2.
Tú ... rápido cuando tomas el autobús.
(Jij rijdt snel als je de bus neemt)
3.
Ella ... el tranvía por la ciudad hoy.
(Zij rijdt vandaag de tram door de stad)
4.
Vosotros ... la bicicleta los fines de semana.
(Jullie rijden de fiets in het weekend)
5.
Nosotros ... al museo en coche.
(Wij rijden naar het museum met de auto.)
6.
Ellos ... el taxi desde la estación de tren.
(Zij rijden de taxi vanaf het treinstation.)