Viajar (reizen) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Viajar (reizen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Viajar - Vervoeging van Reizen in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Viajar (reizen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Transporte (Transport)

Vervoegen van viajar in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) viajo ik reis
(tú) viajas jij reist
(él/ella) viaja hij/zij reist
(nosotros/nosotras) viajamos wij reizen
(vosotros/vosotras) viajáis jullie reizen
(ellos/ellas) viajan zij reizen

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo viajo en tren todos los días al trabajo. Ik reis elke dag met de trein naar het werk.
Tú viajas en avión para tus vacaciones. Jij reist met het vliegtuig voor je vakantie.
Él viaja en autobús a la universidad. Hij reist met de bus naar de universiteit.
Nosotros viajamos en coche a la playa. Wij reizen met de auto naar het strand.
Vosotros viajáis en metro por la ciudad. Jullie reizen met de metro door de stad.
Ellos viajan en barco durante el verano. Zij reizen met de boot tijdens de zomer.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

viajo, viajas, viaja, viajamos, viajáis, viajan

1.
Él ... en autobús a la universidad.
(Hij reist met de bus naar de universiteit.)
2.
Vosotros ... en metro por la ciudad.
(Jullie reizen met de metro door de stad.)
3.
Yo ... en tren todos los días al trabajo.
(Ik reis elke dag met de trein naar het werk.)
4.
Nosotros ... en coche a la playa.
(Wij reizen met de auto naar het strand.)
5.
Tú ... en avión para tus vacaciones.
(Jij reist met het vliegtuig voor je vakantie.)
6.
Ellos ... en barco durante el verano.
(Zij reizen met de boot tijdens de zomer.)