10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.42.1 Reis naar de stad

Pedro en Ana praten over hoe ze naar de stad gaan. Ze gebruiken verschillende vervoermiddelen zoals de tram, de bus en de trein.

Diálogo: Viaje a la ciudad

Pedro y Ana hablan sobre cómo ir a la ciudad. Usan diferentes transportes como el tranvía, el autobús y el tren.

A1.42.1 Reis naar de stad

A1 Spaans

Niveau: A1

Module 6: La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp)

Les 42: Transporte (Transport)

Leergeschiedenis

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio
Audio
Audio with translations
Audio with translations

Gesprek

1. Pedro: ¿Cómo vamos a la ciudad hoy? (Hoe gaan we vandaag naar de stad?)
2. Ana: Es una buena pregunta. (Dat is een goede vraag.)
3. Pedro: Hay varios medios de transporte desde nuestra casa. (Er zijn verschillende vervoersmiddelen vanaf ons huis.)
4. Ana: Podemos ir a pie o en tranvía. (We kunnen lopen of met de tram gaan.)
5. Pedro: Entonces prefiero ir en tranvía. (Dan ga ik liever met de tram.)
6. Ana: ¿Dónde cogemos el tranvía? (Waar nemen we de tram?)
7. Pedro: En la parada cerca de tu casa. (Bij de halte dicht bij je huis.)
8. Ana: Después tenemos que cambiar del medio de transporte. (Daarna moeten we overstappen op een ander vervoermiddel.)
9. Pedro: Sí, luego podemos coger un taxi. (Ja, dan kunnen we later een taxi nemen.)
10. Ana: O podemos coger un autobús. (Of we kunnen de bus nemen.)
11. Pedro: Oye, ¿y si vamos en coche? Yo conduzco. (Hé, wat als we met de auto gaan? Ik rij.)
12. Ana: Vale, ¡ir en coche me parece muy bien! (Oké, met de auto gaan lijkt me prima!)

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. ¿Cómo prefiere ir Pedro a la ciudad?
  2. Hoe gaat Pedro het liefst naar de stad?
  3. ¿Dónde pueden coger el autobús después del tranvía?
  4. Waar kunnen ze de bus nemen na de tram?
  5. ¿Qué opciones menciona Ana para ir a la ciudad?
  6. Welke opties noemt Ana om naar de stad te gaan?
  7. ¿Cuál es tu medio de transporte preferido?
  8. Wat is jouw favoriete vervoermiddel?

Oefening 2: Orden de tekst

Instructie: Nummeer de zinnen in de juiste volgorde en lees hardop voor.

Toon vertaling
5
... Entonces prefiero ir en tranvía.
(Dan geef ik de voorkeur aan de tram.)
12
12 Vale, ¡ir en coche me parece muy bien!
(Oké, met de auto gaan lijkt me prima!)
8
... Después tenemos que cambiar del medio de transporte.
(Daarna moeten we overstappen op een ander vervoermiddel.)
10
... O podemos coger un autobús.
(Of we kunnen de bus nemen.)
7
... En la parada cerca de tu casa.
(Bij de halte dicht bij je huis.)
1
1 ¿Cómo vamos a la ciudad hoy?
(Hoe gaan we vandaag naar de stad?)
6
... ¿Dónde cogemos el tranvía?
(Waar nemen we de tram?)
2
... Es una buena pregunta.
(Dat is een goede vraag.)
4
... Podemos ir a pie o en tranvía.
(We kunnen te voet of met de tram gaan.)
3
... Hay varios medios de transporte desde nuestra casa.
(Er zijn verschillende vervoersmiddelen vanaf ons huis.)
9
... Sí, luego podemos coger un taxi.
(Ja, dan kunnen we een taxi nemen.)
11
... Oye, ¿y si vamos en coche? Yo conduzco.
(Hé, wat als we met de auto gaan? Ik rijd.)

Oefening 3: Kies het juiste woord

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

conduzco, pie, coche, un autobús, en tranvía, cogemos, un taxi

1. Sí, luego podemos coger ....

Sí, luego podemos coger un taxi.
(Ja, dan kunnen we een taxi nemen.)

2. Vale, ¡ir en ... me parece muy bien!

Vale, ¡ir en coche me parece muy bien!
(Oké, met de auto gaan lijkt me prima!)

3. Entonces prefiero ir ....

Entonces prefiero ir en tranvía.
(Dan geef ik de voorkeur aan de tram.)

4. Oye, ¿y si vamos en coche? Yo ....

Oye, ¿y si vamos en coche? Yo conduzco.
(Hé, wat als we met de auto gaan? Ik rijd.)

5. ¿Dónde ... el tranvía?

¿Dónde cogemos el tranvía?
(Waar nemen we de tram?)

6. O podemos coger ....

O podemos coger un autobús.
(Of we kunnen de bus nemen.)

7. Podemos ir a ... o en tranvía.

Podemos ir a pie o en tranvía.
(We kunnen te voet of met de tram gaan.)

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. Autobús
(Een bus)
2. Conduzco
(Ik rijd)
3. Coche
(Auto)
4. Taxi
(Een taxi)
5. Pie
(Voet)
6. En tranvía
(Met de tram)
7. Cogemos
(Nemen we)