Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Gesprek

1. Pedro: ¿Cómo vamos a la ciudad hoy? (Hoe gaan we vandaag naar de stad?) Show
2. Ana: Es una buena pregunta. (Dat is een goede vraag.) Show
3. Pedro: Hay varios medios de transporte desde nuestra casa. (Er zijn verschillende vervoersmiddelen vanaf ons huis.) Show
4. Ana: Podemos ir a pie o en tranvía. (We kunnen lopen of met de tram gaan.) Show
5. Pedro: Entonces prefiero ir en tranvía. (Dan ga ik liever met de tram.) Show
6. Ana: ¿Dónde cogemos el tranvía? (Waar nemen we de tram?) Show
7. Pedro: En la parada cerca de tu casa. (Bij de halte dicht bij je huis.) Show
8. Ana: Después tenemos que cambiar del medio de transporte. (Daarna moeten we overstappen op een ander vervoermiddel.) Show
9. Pedro: Sí, luego podemos coger un taxi. (Ja, dan kunnen we later een taxi nemen.) Show
10. Ana: O podemos coger un autobús. (Of we kunnen de bus nemen.) Show
11. Pedro: Oye, ¿y si vamos en coche? Yo conduzco. (Hé, wat als we met de auto gaan? Ik rij.) Show
12. Ana: Vale, ¡ir en coche me parece muy bien! (Oké, met de auto gaan lijkt me prima!) Show

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. ¿Cómo prefiere ir Pedro a la ciudad?
  2. Hoe gaat Pedro het liefst naar de stad?
  3. ¿Dónde pueden coger el autobús después del tranvía?
  4. Waar kunnen ze de bus nemen na de tram?
  5. ¿Qué opciones menciona Ana para ir a la ciudad?
  6. Welke opties noemt Ana om naar de stad te gaan?
  7. ¿Cuál es tu medio de transporte preferido?
  8. Wat is jouw favoriete vervoermiddel?

Oefening 2: Vul de open plekken in en maak de zinnen af

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

pie, conduzco, un autobús, en tranvía, coche

1.
Oye, ¿y si vamos en coche? Yo ....
(Hé, wat als we met de auto gaan? Ik rijd.)
2.
Podemos ir a ... o en tranvía.
(We kunnen te voet of met de tram gaan.)
3.
Vale, ¡ir en ... me parece muy bien!
(Oké, met de auto gaan lijkt me prima!)
4.
O podemos coger ....
(Of we kunnen de bus nemen.)
5.
Entonces prefiero ir ....
(Dan geef ik de voorkeur aan de tram.)

Oefening 3: Orden de tekst

Instructie: Nummeer de zinnen in de juiste volgorde en lees hardop voor.

Toon vertaling
5
... Entonces prefiero ir en tranvía.
(Dan geef ik de voorkeur aan de tram.)
12
12 Vale, ¡ir en coche me parece muy bien!
(Oké, met de auto gaan lijkt me prima!)
8
... Después tenemos que cambiar del medio de transporte.
(Daarna moeten we overstappen op een ander vervoermiddel.)
10
... O podemos coger un autobús.
(Of we kunnen de bus nemen.)
7
... En la parada cerca de tu casa.
(Bij de halte dicht bij je huis.)
1
1 ¿Cómo vamos a la ciudad hoy?
(Hoe gaan we vandaag naar de stad?)
6
... ¿Dónde cogemos el tranvía?
(Waar nemen we de tram?)
2
... Es una buena pregunta.
(Dat is een goede vraag.)
4
... Podemos ir a pie o en tranvía.
(We kunnen te voet of met de tram gaan.)
3
... Hay varios medios de transporte desde nuestra casa.
(Er zijn verschillende vervoersmiddelen vanaf ons huis.)
9
... Sí, luego podemos coger un taxi.
(Ja, dan kunnen we een taxi nemen.)
11
... Oye, ¿y si vamos en coche? Yo conduzco.
(Hé, wat als we met de auto gaan? Ik rijd.)