Pasar (passeren) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Pasar (passeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Pasar - Vervoeging van passeren in het Spaans: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Pasar (passeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Servicios cotidianos (Dagelijkse diensten)

Vervoeging van pasar in tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) paso ik passeer
(tú) pasas jij passeert
(él/ella) pasa hij/zij passeert
(nosotros/nosotras) pasamos wij passeren
(vosotros/vosotras) pasáis jullie passeren
(ellos/ellas) pasan zij passeren

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo paso por la farmacia todos los días. Ik kom elke dag bij de apotheek.
Tú pasas frente al hospital ahora mismo. Je loopt nu voor het ziekenhuis langs.
Él pasa tarde en la oficina de correos. Hij brengt de avond door op het postkantoor.
Nosotros pasamos por la biblioteca esta tarde. Wij komen vanmiddag langs de bibliotheek.
Vosotros pasáis rápido por la gasolinera. Jullie rijden snel langs het tankstation.
Ellos pasan por la comisaría temprano mañana. Ze gaan morgen vroeg langs bij het politiebureau.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

paso, pasas, pasa, pasamos, pasáis, pasan

1.
Él ... tarde en la oficina de correos.
(Hij brengt de avond door op het postkantoor.)
2.
Nosotros ... por la biblioteca esta tarde.
(Wij komen vanmiddag langs de bibliotheek.)
3.
Tú ... frente al hospital ahora mismo.
(Je loopt nu voor het ziekenhuis langs.)
4.
Ellos ... por la comisaría temprano mañana.
(Ze gaan morgen vroeg langs bij het politiebureau.)
5.
Vosotros ... rápido por la gasolinera.
(Jullie rijden snel langs het tankstation.)
6.
Yo ... por la farmacia todos los días.
(Ik kom elke dag bij de apotheek.)