Ponerse (aantrekken) - Pretérito imperfecto, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs) Delen Gekopieerd!

Ponerse - Vervoeging van aantrekken in het Spaans: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs (Pretérito imperfecto, indicativo).
Pretérito imperfecto, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs)
Alle vervoegingen en tijden: Ponerse (aantrekken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Lesprogramma: Spaanse les - Estilos de ropa y moda (Kledingstijlen en mode)
Conjugatie van aantrekken in de onvoltooid verleden tijd
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) me ponía | ik trok aan |
(tú) te ponías | jij trok aan |
(él/ella) se ponía | hij/zij trok aan |
(nosotros/nosotras) nos poníamos | wij trokken aan |
(vosotros/vosotras) os poníais | jullie trokken aan |
(ellos/ellas) se ponían | zij trokken aan |
Voorbeeldzinnen
Spaans | Nederlands |
---|---|
Me ponía siempre la cazadora antigua en otoño. | Ik deed altijd het oude jasje aan in de herfst. |
Te ponías una gorra cuando salías de casa. | Je droeg een pet als je het huis uitging. |
Se ponía una blusa elegante para ir al trabajo. | Ze trok een nette blouse aan om naar het werk te gaan. |
Nos poníamos los calcetines antes de la clase de deportes. | We trokken onze sokken aan voordat de gymles begon. |
Os poníais el pañuelo cuando hacía frío afuera. | Jullie deed de sjaal om als het koud was buiten. |
Se ponían ropa de moda según la época del año. | Ze droegen modieuze kleding afhankelijk van het seizoen. |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
me ponía, te ponías, se ponía, nos poníamos, os poníais, se ponían
1.
... una gorra cuando salías de casa.
(Je droeg een pet als je het huis uitging.)
2.
... una blusa elegante para ir al trabajo.
(Ze trok een nette blouse aan om naar het werk te gaan.)
3.
... los calcetines antes de la clase de deportes.
(We trokken onze sokken aan voordat de gymles begon.)
4.
... el pañuelo cuando hacía frío afuera.
(Jullie deed de sjaal om als het koud was buiten.)
5.
... siempre la cazadora antigua en otoño.
(Ik deed altijd het oude jasje aan in de herfst.)
6.
... ropa de moda según la época del año.
(Ze droegen modieuze kleding afhankelijk van het seizoen.)