Vestirse (zich aankleden) - Pretérito perfecto, indicativo (Voltooid tegenwoordige tijd, aantonende wijs) Delen Gekopieerd!

Vestirse - Vervoeging van zich aankleden in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de voltooid tegenwoordige, aantonende wijs (Pretérito perfecto, indicativo).
Pretérito perfecto, indicativo (Voltooid tegenwoordige tijd, aantonende wijs)
Alle vervoegingen en tijden: Vestirse (zich aankleden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Lesprogramma: Spaanse les - Rutinas diarias (Dagelijkse routines)
Vervoeging van zich aankleden in Pretérito perfecto
Spaans | Nederlands |
---|---|
yo me he vestido | ik heb me aangekleed |
tú te has vestido | jij hebt je aangekleed |
él/ella se ha vestido | hij heeft zich aangekleed |
nosotros/nosotras nos hemos vestido | wij hebben ons aangekleed |
vosotros/vosotras os habéis vestido | jullie hebben je aangekleed |
ellos/ellas se han vestido | zij hebben zich aangekleed |
Voorbeeldzinnen
Spaans | Nederlands |
---|---|
Yo me he vestido a la moda de la época. | Ik heb me gekleed naar de mode van de tijd. |
Tú te has vestido de acuerdo con la tendencia. | Je hebt je volgens de trend gekleed. |
Él/ella se ha vestido siguiendo la moda de la década. | Hij/zij heeft zich gekleed volgens de mode van het decennium. |
Nosotros nos hemos vestido como en los años ochenta. | Wij hebben ons gekleed als in de jaren tachtig. |
Vosotros os habéis vestido diferente para el evento. | Jullie hebben je anders gekleed voor het evenement. |
Ellos se han vestido elegante para la ocasión. | Zij hebben zich elegant gekleed voor de gelegenheid. |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
me he vestido, te has vestido, se ha vestido, nos hemos vestido, os habéis vestido, se han vestido
1.
Nosotros ... como en los años ochenta.
(Wij hebben ons gekleed als in de jaren tachtig.)
2.
Tú ... de acuerdo con la tendencia.
(Je hebt je volgens de trend gekleed.)
3.
Ellos ... elegante para la ocasión.
(Zij hebben zich elegant gekleed voor de gelegenheid.)
4.
Él/ella ... siguiendo la moda de la década.
(Hij/zij heeft zich gekleed volgens de mode van het decennium.)
5.
Yo ... a la moda de la época.
(Ik heb me gekleed naar de mode van de tijd.)
6.
Vosotros ... diferente para el evento.
(Jullie hebben je anders gekleed voor het evenement.)