10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Spaans A1 module 3: Día a día (Dag tot dag)

Dit is leermodule 3 van 6 van ons Spaans A1 leerplan. Elke leermodule bevat 6 tot 8 hoofdstukken.

Volledig leerprogramma: A1

Leerdoelen:

  • El estudiante puede hablar sobre las actividades diarias. (De student kan praten over dagelijkse activiteiten.)
  • Verbos modales básicos. (Basis modale werkwoorden.)
  • Conjugación de los verbos regulares en presente (Tegenwoordige tijd vervoeging van regelmatige werkwoorden)

Woordenlijst (147)

Kernwoordenschat (106): Werkwoorden: 25, Bijvoeglijke naamwoorden: 3, Zelfstandige naamwoorden: 70, Vragen: 8,
Contextwoordenschat: 41

Spaans Nederlands
A dónde Waarheen
Acostarse Zich neerleggen
Barato Goedkoop
Beber Drinken
Bebes Drink je
Billetes Bankbiljetten
Bufanda Sjaal
Caro Duurt
Carrito Winkelwagentje
Casera Huisgemaakte
Casero Huisgemaakt
Cenar Avondeten
Cocinar Koken
Comer Eten
Comes Eet
Comida Eten
Como Eet
Comprar Kopen
Costar Kosten
Cuál Welke
Cuándo Wanneer
Cuántas Hoeveel
Cuánto Hoeveel
Cuántos Hoeveel
Cómo Hoe
Desayunar Ontbijten
Despertarse Zich wakker maken
Disculpa Sorry
Dormir Slapen
Ducharse Zich douchen
Dónde Waar
El abrigo De jas
El aceite De olie
El agua Het water
El ajo De knoflook
El azúcar De suiker
El café De koffie
El cambio De verandering
El carrito de la compra Het winkelwagentje
El cinturón De riem
El cuello De nek
El cuerpo Het lichaam
El descuento De korting
El dinero Het geld
El efectivo Contant geld
El euro De euro
El gorro De muts
El jersey De trui
El mercado De markt
El pan Het brood
El pelo Het haar
El pescado De vis
El precio De prijs
El queso De kaas
El supermercado De supermarkt
El tomate De tomaat
El té De thee
El vestido De jurk
El yogur De yoghurt
El zumo Het sap
Gazpacho Gazpacho
Gracias Dank je
Hacer Doen
La boca De mond
La cabeza Het hoofd
La caja De doos
La camisa Het overhemd
La camiseta Het T-shirt
La carne Het vlees
La cebolla De ui
La comida Het eten
La compra De boodschappen
La cuenta De rekening
La factura De rekening
La falda De rok
La fruta Het fruit
La harina De bloem
La leche De melk
La lista de la compra Het boodschappenlijstje
La mantequilla De boter
La manzana De appel
La naranja De sinaasappel
La nariz De neus
La nata De room
La receta Het recept
La sal Het zout
La tarjeta De kaart
La tienda De winkel
La tostada De toast
La verdura De groente
Las botas De laarzen
Las gafas De bril
Las galletas De koekjes
Las manos De handen
Las orejas De oren
Las piernas De benen
Lavarse Zich wassen
Levantarse Opstaan
Llevar Meebrengen
Los brazos De armen
Los guantes De handschoenen
Los huevos De eieren
Los ingredientes De ingrediënten
Los ojos De ogen
Los pantalones De broek
Los pies De voeten
Los zapatos De schoenen
Mezclar Mengen
Moneda Munt
Necesitar Nodig hebben
Necesitas Jij nodig hebt
Paga Betaalt
Pagar Betalen
Pedir Vragen
Peinarse Zich kammen
Perdón Pardon
Peseta Peseta
Planchar Moet je deze broek strijken
Por qué Waarom
Precio Prijs
Preguntar Vragen
Pulpo Octopus
Quién Wie
Quiénes Wie
Qué Welke
Responde Een mevrouw antwoordt
Responder Antwoorden
Ropa Kleding
Se acuesta Gaat naar bed
Se cena Men dineert
Se levanta Staat op
Se viste Hij/zij kleedt zich aan
Soñar Dromen
Tacón Hak
Tapas Tapas
Tomates Tomaten
Vaqueros Spijkerbroeken
Vestirse Zich aankleden
Zapatillas Sneakers
¿A dónde? Waarheen?
¿Cuál? Welke?
¿Cuándo? Wanneer?
¿Cuánto? Hoeveel?
¿Cómo? Hoe?
¿Dónde? Waar?
¿Por qué? Waarom?
¿Qué? Wat?