Hacer (doen) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Hacer (doen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Hacer - Vervoeging van doen in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, indicatief (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Hacer (doen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Rutinas diarias (Dagelijkse routines)

Vervoeging van doen in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) hago ik doe
(tú) haces jij doet
(él/ella) hace hij doet/zij doet
(nosotros/nosotras) hacemos wij doen
(vosotros/vosotras) hacéis jullie doen
(ellos/ellas) hacen zij doen

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo hago planes para el día soleado. Ik doe plannen voor de zonnige dag.
Tú haces la pregunta sobre el tiempo. jij doet de vraag over het weer
Él hace frío en la madrugada. Hij doet koud in de vroege ochtend.
Nosotros hacemos ejercicio cuando hace sol. Wij doen aan lichaamsbeweging als het zonnig is.
Vosotros hacéis una fiesta el sábado fresco. Jullie doen een feestje op zaterdag, koel.
Ellos hacen la tormenta con mucho viento. zij doen de storm met veel wind

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

hace, hago, haces, hacemos, hacéis, hacen

1.
Yo ... planes para el día soleado.
(Ik doe plannen voor de zonnige dag.)
2.
Tú ... la pregunta sobre el tiempo.
(Jij doet de vraag over het weer)
3.
Él ... frío en la madrugada.
(Hij doet koud in de vroege ochtend.)
4.
Nosotros ... ejercicio cuando hace sol.
(Wij doen aan lichaamsbeweging als het zonnig is.)
5.
Ellos ... la tormenta con mucho viento.
(Zij doen de storm met veel wind)
6.
Vosotros ... una fiesta el sábado fresco.
(Jullie doen een feestje op zaterdag, koel.)