Preguntar (vragen) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs) Delen Gekopieerd!

Preguntar - Vervoeging van vragen in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).
Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)
Alle vervoegingen en tijden: Preguntar (vragen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Lesprogramma: Spaanse les - Preguntar cosas (Dingen vragen)
Vervoeging van vragen in de tegenwoordige tijd
Spaans | Nederlands |
---|---|
yo pregunto | ik vraag |
tú preguntas | jij vraagt |
él/ella pregunta | hij vraagt |
nosotros/nosotras preguntamos | wij vragen |
vosotros/vosotras preguntáis | jullie vragen |
ellos/ellas preguntan | zij vragen |
Voorbeeldzinnen
Spaans | Nederlands |
---|---|
Yo pregunto dónde está la estación. | Ik vraag waar het station is. |
Tú preguntas cómo llegar al centro. | Je vraagt hoe je naar het centrum komt. |
Él pregunta por su amiga. | Hij vraagt naar zijn vriendin. |
Nosotros preguntamos si el museo está abierto. | Wij vragen of het museum open is. |
Vosotros preguntáis por el precio del libro. | Jullie vragen naar de prijs van het boek. |
Ellos preguntan si hay descuentos. | Zij vragen of er kortingen zijn. |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
pregunto, preguntas, pregunta, preguntamos, preguntáis, preguntan
1.
Tú ... cómo llegar al centro.
(Je vraagt hoe je naar het centrum komt.)
2.
Yo ... dónde está la estación.
(Ik vraag waar het station is.)
3.
Nosotros ... si el museo está abierto.
(Wij vragen of het museum open is.)
4.
Él ... por su amiga.
(Hij vraagt naar zijn vriendin.)
5.
Vosotros ... por el precio del libro.
(Jullie vragen naar de prijs van het boek.)
6.
Ellos ... si hay descuentos.
(Zij vragen of er kortingen zijn.)