Preguntar (vragen) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Preguntar (vragen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Preguntar - Vervoeging van vragen in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Preguntar (vragen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Preguntar cosas (Dingen vragen)

Vervoeging van vragen in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) pregunto ik vraag
(tú) preguntas jij vraagt
(él/ella) pregunta hij/zij vraagt
(nosotros/nosotras) preguntamos wij vragen
(vosotros/vosotras) preguntáis jullie vragen
(ellos/ellas) preguntan zij vragen

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo pregunto ¿Cuál es la receta? Ik vraag wat het recept is
Tú preguntas ¿Dónde está el ajo? jij vraagt waar de knoflook is
Él pregunta ¿Cuánto cuesta el pan? hij vraagt hoeveel het brood kost
Nosotros preguntamos ¿Qué ingredientes usar? Wij vragen welke ingrediënten we gebruiken
Vosotros preguntáis ¿Cómo se mezcla esto? Jullie vragen hoe dit gemengd wordt
Ellos preguntan ¿Por qué usar mantequilla? zij vragen waarom boter te gebruiken

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

pregunto, preguntas, pregunta, preguntamos, preguntáis, preguntan

1.
Tú ... ¿dónde está el ajo?
(Jij vraagt waar de knoflook is.)
2.
Yo ... ¿cuál es la receta?
(Ik vraag me af wat het recept is?)
3.
Nosotros ... ¿qué ingredientes usar?
(Wij vragen welke ingrediënten we moeten gebruiken?)
4.
Él ... ¿cuánto cuesta el pan?
(Hij vraagt hoeveel het brood kost.)
5.
Vosotros ... ¿cómo se mezcla esto?
(Jullie vragen hoe dit wordt gemixt?)
6.
Ellos ... ¿por qué usar mantequilla?
(Zij vragen waarom je boter zou gebruiken.)