10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.17: Koken

Cocina

A1.17: Koken

Leerdoelen:

  • Ingredientes básicos para cocinar (Basis ingrediënten voor koken)
  • Expresando obligaciones (Verplichtingen uitdrukken)
  • Obligaciones - "hay que, tener que, deber" (Verplichtingen - "hay que, tener que, deber")
  • Las tapas españolas (De Spaanse tapas)

Leermodule 3 (A1): Día a día (Dag tot dag)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten

Werkwoordvervoegingstabellen

Cocinar (koken)

Oefeningen en voorbeeldzinnen

  • yo cocino ik kook
  • tú cocinas jij kookt
  • él/ella cocina hij/zij kookt
  • nosotros/nosotras cocinamos wij koken
  • vosotros/vosotras cocináis jullie koken
  • ellos/ellas cocinan zij koken

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

Cocinar (Presente, indicativo)

1. Ella ... una comida deliciosa.

Ella cocina una comida deliciosa.
(Zij kookt een heerlijke maaltijd.)

2. Vosotros ... como chefs profesionales.

Vosotros cocináis como chefs profesionales.
(Jullie koken als professionele chefs.)

3. Ellos ... para la fiesta.

Ellos cocinan para la fiesta.
(Zij koken voor het feest.)

4. Nosotros ... juntos los fines de semana.

Nosotros cocinamos juntos los fines de semana.
(Wij koken samen in het weekend.)

5. Yo ... pasta todos los días.

Yo cocino pasta todos los días.
(Ik kook elke dag pasta.)

6. Tú ... muy bien.

Tú cocinas muy bien.
(Je kookt heel goed.)