Cocina
Leerdoelen:
- Ingredientes básicos para cocinar (Basis ingrediënten voor koken)
- Expresando obligaciones (Verplichtingen uitdrukken)
-
Obligaciones -
"hay que, tener que, deber" (Verplichtingen - "hay que, tener que, deber") - Las tapas españolas (De Spaanse tapas)
Leermodule 3 (A1): Día a día (Dag tot dag)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten
Werkwoordvervoegingstabellen
Cocinar (koken)
- yo cocino ik kook
- tú cocinas jij kookt
- él/ella cocina hij/zij kookt
- nosotros/nosotras cocinamos wij koken
- vosotros/vosotras cocináis jullie koken
- ellos/ellas cocinan zij koken
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingCocinar (Presente, indicativo)
1. Ella ... una comida deliciosa.
2. Vosotros ... como chefs profesionales.
3. Ellos ... para la fiesta.
4. Nosotros ... juntos los fines de semana.
5. Yo ... pasta todos los días.
6. Tú ... muy bien.