10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.5: Familie

Familia

A1.5: Familie

Leerdoelen:

  • Hablar sobre los miembros de la familia (Praat over familieleden)
  • Describe a los miembros de tu familia (Beschrijf je gezinsleden)
  • Los adjetivos posesivos (De bezittelijke voornaamwoorden)
  • La comida familiar (De familiediner)

Leermodule 1 (A1): Presentarse (Jezelf voorstellen)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 60 minuten

Kernwoordenschat (13)

 La familia: De familie (Spaans)

La familias se encuentran en el parque.

(De families ontmoeten elkaar in het park.)

La familia

(De familie)

 La madre: De moeder (Spaans)

Mi madre es muy amable.

(Mijn moeder is erg vriendelijk.)

La madre

(De moeder)

 El padre: De vader (Spaans)

Él es el padre de la familia.

(Hij is de vader van het gezin.)

El padre

(De vader)

 El hijo: De zoon (Spaans)

Él es el hijo de mi hermana.

(Hij is de zoon van mijn zus.)

El hijo

(De zoon)

 El hermano: De broer (Spaans)

Él es mi hermano.

(Hij is mijn broer.)

El hermano

(De broer)

 El abuelo: De grootvader (Spaans)

Mi abuelo vive en España.

(Mijn opa woont in Spanje.)

El abuelo

(De grootvader)

 El tío: De oom (Spaans)

Mi tío vive en España.

(Mijn oom woont in Spanje.)

El tío

(De oom)

 El primo: De neef (Spaans)

Mi primo es bonito.

(Mijn neef is knap.)

El primo

(De neef)

 La hija: De dochter (Spaans)

Mi hermana es la hija menor.

(Mijn zus is de jongste dochter.)

La hija

(De dochter)

 La hermana: De zus (Spaans)

Ella es mi hermana.

(Zij is mijn zus.)

La hermana

(De zus)

 La abuela: De oma (Spaans)

¿Cómo está la abuela?

(Hoe gaat het met oma?)

La abuela

(De oma)

 La tía: De tante (Spaans)

La tía de él es joven.

(Zijn tante is jong.)

La tía

(De tante)

 La prima: De nicht (Spaans)

Él es mi primo.

(Hij is mijn neef.)

La prima

(De nicht)

Woordenlijst (21)

Kernwoordenschat (13): Zelfstandige naamwoorden: 13,
Contextwoordenschat: 8

Spaans Nederlands
Abuelos Grootouders
El abuelo De grootvader
El hermano De broer
El hijo De zoon
El padre De vader
El primo De neef
El tío De oom
Hermanos Broers en zussen
La abuela De oma
La comida familiar De familiediner
La familia De familie
La hermana De zus
La hija De dochter
La madre De moeder
La prima De nicht
La tía De tante
Los familiares De familieleden
Los padres De ouders
Primos Neven
Tías Tantes
Tíos Ooms